De Heffingsambtenaar van de gemeente Breda heeft aan X (belanghebbende) een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
X stelt bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant dat hij wel degelijk de parkeerbelasting heeft betaald en toont een bankafschrift waarop een betaling van € 2,80 aan ‘CCVBOWLING EN PARTYCE’ op 13 december 2023 staat.
De Heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat er geen parkeerrecht was geregistreerd en dat de betaling betrekking heeft op ‘Bowling en Partycentrum Breda’ en niet op een parkeerautomaat, waar de omschrijving ‘TMCBREDA’ zou verschijnen. De Rechtbank acht aannemelijk dat het overgelegde bankafschrift van X ziet op een betaling bij het ‘Bowling & Partycentrum Breda’ en niet op een voldoening van parkeerbelasting voor de daarnaast gelegen parkeerplaats. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd.
Het beroep is ongegrond.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2024 in de zaak tussen
belanghebbende, uit plaats, belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 3 april 2023.
1.1. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer] opgelegd.
1.2. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 24 juli 2023 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.
Feiten
2. De auto met [kenteken] stond op 13 februari 2023 omstreeks 19:13 uur stil aan het Chasséveld te Breda. Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2.1. Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 60,05 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 2,30 en € 57,75 aan kosten van de naheffingsaanslag.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader van de rechtbank
4. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2023 van de gemeente Breda (de Verordening) wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Beroepsgrond belanghebbende
4.1. Belanghebbende voert aan dat hij de parkeerbelasting wel heeft betaald. Daartoe heeft belanghebbende een bankafschrift overgelegd, waarop staat dat € 2,80 is betaald aan “CCVBOWLING EN PARTYCE” op 13 december 2023 om 19:03 uur.
Verweer heffingsambtenaar
4.2. De heffingsambtenaar bepleit dat er op het tijdstip van de oplegging van de naheffingsaanslag geen parkeerrecht is gevonden voor de auto. Bovendien voert de heffingsambtenaar aan dat het door belanghebbende overgelegde bankafschrift niet afkomstig kan zijn van een parkeerautomaat in Breda. Het bankafschrift van belanghebbende betreft een betaling bij het “Bowling en Partycentrum Breda”. Volgens de heffingsambtenaar betreft de tekst op een bankafschrift, bij voldoening van parkeerbelasting bij een parkeerautomaat in Breda, “TMCBREDA”.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
4.3. Niet in geschil is dat de auto van belanghebbende op 13 februari 2023 geparkeerd stond aan het Chasséveld te Breda. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
4.4. De rechtbank twijfelt niet aan de stelling van de heffingsambtenaar dat de tekst op een betaalbewijs bij het voldoen van parkeerbelasting bij een parkeerautomaat in Breda als volgt eruitziet: “TMCPBREDA” gevolgd door het nummer van de parkeerautomaat. Belanghebbende heeft hier niets tegenin gebracht. De rechtbank acht het aannemelijk dat het overgelegde bankafschrift van belanghebbende ziet op een betaling bij het “Bowling & Partycentrum Breda” en niet op een voldoening van parkeerbelasting voor de daarnaast gelegen parkeerplaats.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende voor het parkeren aan het Chasséveld parkeerbelasting verschuldigd was, waarvan niet aannemelijk is geworden dat deze is betaald. Een betaalbewijs voor een andere parkeervoorziening maakt dat niet anders. Daaruit volgt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd en gehandhaafd blijft.
5.1. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Damen, griffier, op 2 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.