Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

De WOZ-waarde van de woning van X (belanghebbende) is per waardepeildatum 1 januari 2019 vastgesteld op € 220.000. X bepleit in deze procedure een waarde van € 200.000.

De Heffingsambtenaar heeft artikel 40, lid 2, Wet WOZ geschonden maar Rechtbank Zeeland-West-Brabant passeert dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 Awb.

De Heffingsambtenaar heeft volgens de Rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning alsmede de daarop gebaseerde aanslag OZB niet te hoog is vastgesteld.

Volgens de Heffingsambtenaar dient het verzoek van X om een immateriële schadevergoeding te worden afgewezen. Hij verwijst daarbij naar recente jurisprudentie van Rechtbank Noord-Holland (8 december 2022, 20/6301, ECLI:NL:RBNHO:2022:10940, NLF 2022/2534, r.o. 8.3 en 8.4) in combinatie met de werkwijze op grond van no cure, no pay.

In hetgeen de Heffingsambtenaar heeft aangevoerd ziet de Rechtbank echter onvoldoende grond om te komen tot het oordeel dat in deze zaak geen spanning en frustratie bestaat ten aanzien van de uitkomst van een gerechtelijke procedure omtrent de hoogte van een belastingschuld inzake lokale heffingen. De redelijke termijn is afgerond met 12 maanden overschreden. X heeft – uitgaande van € 500 per overschrijding per half jaar – recht op een schadevergoeding van € 1.000, aldus de Rechtbank.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Lokale heffingen
Belastingtijdvak
2020
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
10 februari 2023
Rolnummer
20/9621
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2023:820
NLF-nummer
NLF 2023/0716
Aflevering
30 maart 2023

Naar de bovenkant van de pagina