Tariefindeling voor douanerechten van visolie in de vorm van ethylesters
HvJ, 12 december 2024
Samenvatting
Golden Omega verkoopt fracties van visolie.
Bij Rechtbank Noord-Holland is in geschil of een door X ingevoerd product, meer specifiek een visolie in de vorm van ethylesters met de handelsbenaming ‘Fish Oil EE 1050’, moet worden ingedeeld onder post 1516 van de GN (standpunt Golden Omega), dan wel onder post 2106 (standpunt Belastingdienst).
De Rechtbank heeft in het kader van het geding vijf prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ.
Het HvJ verklaart in antwoord op de vragen het volgende voor recht.
1. Post 1516 van de GN moet aldus worden uitgelegd dat een visolie in de vorm van ethylesters die wordt verkregen door verestering van vetzuren met ethanol, niet onder deze post valt.
2. Bij het onderzoek van de prejudiciële vragen is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van Uitvoeringsverordening 2019/1661 van de Commissie van 24 september 2019 tot indeling van bepaalde goederen in de Gecombineerde Nomenclatuur.
BRON
ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)
12 december 2024 (*)
In zaak C‑388/23,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de rechtbank Noord-Holland (Nederland) bij uitspraak van 27 juni 2023, ingekomen bij het Hof op dezelfde dag, in de procedure
Golden Omega S.A.
tegen
Inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Rotterdam Rijnmond,
wijst
HET HOF (Zesde kamer),
samengesteld als volgt: T. von Danwitz, vicepresident van het Hof, waarnemend voor de president van de Zesde kamer, A. Kumin (rapporteur) en I. Ziemele, rechters,
advocaat-generaal: M. Szpunar,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- Golden Omega S.A., vertegenwoordigd door A. J. C. Lindsen en R. R. Ramautarsing, belastingadviseurs,
- de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. K. Bulterman en J. M. Hoogveld als gemachtigden,
- de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Salyková en F. van Schaik als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft ten eerste de uitlegging van post 1516 van de gecombineerde nomenclatuur die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief‑ en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB 1987, L 256, blz. 1), zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordening (EU) 2018/1602 van de Commissie van 11 oktober 2018 (PB 2018, L 273, blz. 1) (hierna: „GN”), en ten tweede de geldigheid van uitvoeringsverordening (EU) 2019/1661 van de Commissie van 24 september 2019 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (PB 2019, L 251, blz. 1).
2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Golden Omega S.A. en de Inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Rotterdam Rijnmond (Nederland) (hierna: „inspecteur van de belastingdienst”) over de tariefindeling in de GN van een visolie in de vorm van ethylesters met de handelsbenaming „Fish Oil EE 1050”.
Toepasselijke bepalingen
Internationaal recht
GS
3 Het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen (hierna: „GS”) is opgesteld door de Internationale Douaneraad, thans de Werelddouaneorganisatie (WDO), die is opgericht bij het op 15 december 1950 te Brussel gesloten Verdrag houdende oprichting van een Internationale Douaneraad. Het GS is ingevoerd bij het op 14 juni 1983 te Brussel gesloten Internationaal Verdrag betreffende het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen [United Nations Treaty Series, deel 1503, blz. 4, nr. 25910 (1988)], dat samen met het daarbij behorende protocol van wijziging van 24 juni 1986 namens de Europese Economische Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 87/369/EEG van de Raad van 7 april 1987 (PB 1987, L 198, blz. 1) (hierna: „GS‑verdrag”).
4 De WDO keurt de toelichtingen en de indelingsadviezen die door het bij artikel 6 van het GS‑verdrag opgerichte comité voor het GS worden vastgesteld, goed onder de voorwaarden van artikel 8 van dit verdrag.
5 Volgens artikel 3, lid 1, onder a), van het GS‑verdrag verbindt elke verdragsluitende partij zich ertoe haar tariefnomenclatuur en haar statistieknomenclaturen in overeenstemming te doen zijn met het GS, door ten eerste alle posten en onderverdelingen van het GS zonder enige toevoeging of wijziging, alsmede de daarop betrekking hebbende numerieke codes te gebruiken, ten tweede de algemene regels voor de interpretatie van het GS, alsmede alle aantekeningen op de afdelingen en de hoofdstukken en de aanvullende aantekeningen op de onderverdelingen toe te passen en de draagwijdte daarvan niet te wijzigen, en ten derde de volgorde van nummering van het GS in acht te nemen.
Door de WDO gepubliceerde toelichtingen
6 In de door de WDO gepubliceerde toelichtingen op hoofdstuk 15 van het GS is het volgende vermeld:
7 In de door de WDO gepubliceerde toelichtingen op GS‑post 1516 staat het volgende te lezen:
Indelingsadviezen van het comité voor het GS
8 Indelingsadvies 1516.10/1, dat het comité voor het GS tijdens zijn 61e zitting in maart 2018 heeft vastgesteld, voorziet in het volgende:
9 Indelingsadvies 2106.90/36, dat het comité voor het GS tijdens die 61e zitting in maart 2018 heeft vastgesteld, luidt als volgt:
Unierecht
GN
10 De tariefindeling van goederen die worden ingevoerd in de Europese Unie wordt geregeld door de GN. De GN is gebaseerd op het GS. De GN neemt de posten en de onderverdelingen van het GS tot zes cijfers over, en alleen het zevende en het achtste cijfer vormen eigen onderverdelingen van de GN.
11 In de algemene regels voor de interpretatie van de GN, die zijn opgenomen in bijlage I, eerste deel, titel I, afdeling A, van verordening nr. 2658/87, is het volgende bepaald:
12 Het tweede deel van de GN bevat een afdeling III, waarin hoofdstuk 15, met het opschrift „Vetten en oliën (dierlijke en plantaardige) en dissociatieproducten daarvan; bewerkt spijsvet; was van dierlijke of van plantaardige oorsprong”, is opgenomen, alsook een afdeling IV, waarin hoofdstuk 21, met het opschrift „Diverse producten voor menselijke consumptie” is opgenomen.
13 Hoofdstuk 15 van de GN bevat de volgende posten en postonderverdelingen:
Omschrijving
Conventioneel douanerecht (%)
[...]
[...]
[...]
1516
Dierlijke en plantaardige vetten en oliën, alsmede fracties daarvan, geheel of gedeeltelijk gehydrogeneerd, veresterd, opnieuw veresterd of geëlaïdiniseerd, ook indien geraffineerd, doch niet verder bereid:
1516 10
– dierlijke vetten en oliën, alsmede fracties daarvan:
1516 10 10
– – in verpakkingen met een netto-inhoud per onmiddellijke verpakking van niet meer dan 1 kg
12,8
1516 10 90
– – andere
10,9
[...]
[...]
14 Hoofdstuk 21 van de GN bevat de volgende posten en postonderverdelingen:
Omschrijving
Conventioneel douanerecht (%)
[...]
[...]
[...]
2106
Producten voor menselijke consumptie, elders genoemd noch elders onder begrepen:
[...]
[...]
[...]
2106 90
– andere:
[...]
[...]
[...]
2106 90 92
– – – bevattende geen van melk afkomstige vetstoffen, sacharose, isoglucose, glucose of zetmeel, of bevattende minder dan 1,5 gewichtspercent van melk afkomstige vetstoffen, minder dan 5 gewichtspercenten sacharose of isoglucose, minder dan 5 gewichtspercenten glucose of zetmeel
12,8
[...]
[...]
[...]
[...]”
Uitvoeringsverordening 2019/1661
15 De bijlage bij uitvoeringsverordening 2019/1661 bestaat uit een tabel met drie kolommen. De eerste kolom bevat de omschrijving van de betreffende goederen, in de tweede kolom is de indeling van die goederen in de GN vermeld en in de derde kolom de motivering voor die indeling. Betreffende postonderverdeling 2106 90 92 van de GN staat in deze tabel het volgende te lezen:
Indeling (GN‑code)
Motivering
(1)
(2)
(3)
Een lichtgeel, vloeibaar product bestaande uit 93 % ethylesters van vetzuren en 7 % oligomeren en partiële glyceriden.
2106 90 92
De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, aantekening 1, onder b), op hoofdstuk 38 en de tekst van de GN‑codes 2106, 2106 90 en 2106 90 92.
[...]”
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
16 Golden Omega verkoopt fracties van visolie, meer in het bijzonder in de vorm van ethylesters, met de handelsbenaming „Fish Oil EE 1050” (hierna: „betrokken product”).
17 Op 25 november 2019 heeft de inspecteur van de belastingdienst Golden Omega een bindende tariefinlichting (hierna: „BTI”) met betrekking tot het betrokken product afgegeven, die geldig was van 25 november 2019 tot en met 24 november 2022 en waarbij dit product werd ingedeeld onder GN‑postonderverdeling 2106 90 92. Het douanerecht voor producten die onder die postonderverdeling zijn ingedeeld bedraagt 12,8 %.
18 Golden Omega was van mening dat het betrokken product – net als visolie in de vorm van triglyceriden – moest worden ingedeeld onder post 1516 10 90, waarvoor een douanerecht van 10,9 % geldt, en heeft bezwaar ingesteld tegen de BTI van 2019.
19 Bij uitspraak van 28 februari 2020 heeft de inspecteur van de belastingdienst dit bezwaar afgewezen. Daarop heeft Golden Omega tegen die uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank Noord-Holland (Nederland), de verwijzende rechter.
20 Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de inspecteur van de belastingdienst Golden Omega op 12 april 2016 een eerste BTI had afgegeven, waarbij hij het betrokken product onder GN‑postonderverdeling 2106 90 92 had ingedeeld. Golden Omega had die indeling aangevochten. Bij uitspraak van 3 december 2018 heeft de verwijzende rechter haar vordering toegewezen en bijgevolg de BTI van 2016 vernietigd, met name op grond dat de bewerkingen van de ruwe visolie die deze onderneming verrichtte in de bewoordingen van GS‑post 1516 werden genoemd. In die uitspraak kwam de verwijzende rechter tot het oordeel dat indeling van het betrokken product onder GS‑post 2106 niet aan de orde was aangezien het onder GS‑post 1516 werd genoemd.
21 Deze rechter merkt tevens op dat de inspecteur van de belastingdienst tegen de uitspraak van 3 december 2018 geen hoger beroep had ingesteld. Bovendien had deze inspecteur in overleg met de Europese Commissie besloten om de indeling van het betrokken product onder de aandacht van het comité douanewetboek te brengen. Dit heeft geleid tot de vaststelling van uitvoeringsverordening 2019/1661, waarin is bepaald dat een product als het betrokken product moet worden ingedeeld onder postonderverdeling 2106 90 92.
22 Golden Omega betoogt voor de verwijzende rechter dat het betrokken product volgens de algemene regels voor de interpretatie van de GN diende te worden ingedeeld onder GN‑post 1516. In dat verband meent zij dat de in post 1516 bedoelde vetten en oliën overeenkomen met de dierlijke vetten en oliën waaruit dit product bestaat, en dat de in die post genoemde be‑ en/of verwerkingen overeenkomen met die welke dat product heeft ondergaan, te weten raffinage, verestering en fractionering. Dat het betrokken product niet met glycerol maar met ethanol is veresterd, maakt volgens haar niet uit. Wat uitvoeringsverordening 2019/1661 betreft, is zij van mening dat de Commissie haar bevoegdheden heeft overschreden door zich niet te houden aan de wettelijk bepalende bewoordingen van GN‑post 1516, en bijgevolg de reikwijdte van deze post ongeoorloofd te wijzigen. Deze verordening is bijgevolg ongeldig.
23 De verwijzende rechter deelt het standpunt van Golden Omega. Deze rechter stelt met name dat het verdedigbaar is dat ook verestering met ethanol onder GN‑post 1516 wordt begrepen omdat deze post de bewerking „verestering” vermeldt zonder dat onderscheid wordt gemaakt naargelang welke alcohol daarvoor wordt gebruikt. Bovendien is hij van oordeel dat, gesteld al dat – zoals zou blijken uit de door de WDO gepubliceerde toelichtingen op hoofdstuk 15 van het GS – kan worden gesteld dat ethylesters van vetzuren scheikundig geen dierlijke vetten zijn, daaruit – gelet op de bewoordingen van post 1516 – niet kan worden geconcludeerd dat ethylesters niet onder deze post mogen worden ingedeeld. In dat verband merkt deze rechter op dat de door de WDO gepubliceerde toelichtingen waarnaar wordt verwezen in de motivering van uitvoeringsverordening 2019/1661, niet bindend zijn, zodat daar geen doorslaggevende argumenten aan kunnen worden ontleend.
24 In die omstandigheden heeft de rechtbank Noord-Holland de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
Beantwoording van de prejudiciële vragen
25 Vooraf zij eraan herinnerd dat het Hof, wanneer het wordt verzocht om een prejudiciële beslissing over een vraag op het gebied van de tariefindeling, tot taak heeft om de verwijzende rechter de criteria aan te reiken aan de hand waarvan hij de betrokken producten correct in de GN kan indelen, en niet zozeer om zelf deze producten in te delen. Deze indeling is het resultaat van een louter feitelijke beoordeling en het staat niet aan het Hof om deze beoordeling te verrichten in het kader van een prejudiciële verwijzing (arrest van 15 juni 2023, NOVA TARGOVSKA KOMPANIA 2004, C‑292/22, EU:C:2023:492, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
26 Het staat bijgevolg aan de verwijzende rechter om de betrokken goederen in te delen in het licht van het antwoord van het Hof op de door hem gestelde vragen (arrest van 15 juni 2023, NOVA TARGOVSKA KOMPANIA 2004, C‑292/22, EU:C:2023:492, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
27 Voorts staat het volgens vaste rechtspraak, in het kader van de bij artikel 267 VWEU ingestelde procedure van samenwerking tussen de nationale rechterlijke instantie en het Hof, aan het Hof om de nationale rechter een nuttig antwoord te geven aan de hand waarvan hij het bij hem aanhangige geding kan beslechten. Daartoe dient het Hof de voorgelegde vragen in voorkomend geval te herformuleren (arrest van 15 juni 2023, NOVA TARGOVSKA KOMPANIA 2004, C‑292/22, EU:C:2023:492, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
28 In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat tijdens het productieproces van het betrokken product geraffineerde visolie in de vorm van triglyceriden door middel van verestering wordt omgezet naar visolie in de vorm van ethylesters. In dit verband legt de verwijzende rechter uit dat het verschil tussen deze twee oliën het type alcohol betreft dat de vetzuren verbindt. In de samenstelling van een ethylester wordt als alcohol ethanol gebruikt, terwijl in de samenstelling van een triglyceride glycerol als alcohol wordt gebruikt. Deze rechter wijst er ook op dat de partijen in het hoofdgeding het erover eens zijn dat visolie in de vorm van triglyceriden moet worden ingedeeld onder GN‑post 1516.
29 In die omstandigheden wenst de verwijzende rechter met zijn eerste tot en met de vierde vraag van het Hof te vernemen welke uitlegging aan GN‑post 1516 moet worden gegeven met het oog op de tariefindeling van een visolie in de vorm van ethylesters die wordt verkregen door verestering van vetzuren met ethanol. Met zijn vijfde vraag wenst hij van het Hof te vernemen of, gelet op de uitlegging die aan deze post moet worden gegeven, uitvoeringsverordening 2019/1661 geldig is.
Eerste tot en met vierde vraag
30 Met de eerste tot en met de vierde vraag, die samen dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of GN‑post 1516 aldus moet worden uitgelegd dat een visolie in de vorm van ethylesters die wordt verkregen door verestering van vetzuren met ethanol, onder deze post valt.
31 Er zij aan herinnerd dat de tariefindeling van goederen in de GN volgens algemene regel 1 voor de interpretatie van de GN wordt bepaald op grond van de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken, terwijl de tekst van de opschriften van de afdelingen, van de hoofdstukken en van de onderdelen van de hoofdstukken slechts als aanwijzing geldt. Het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen moet in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle over het algemeen worden gezocht in de objectieve kenmerken en eigenschappen ervan, zoals deze in de bewoordingen van de GN‑post en in de aantekeningen op de afdelingen of hoofdstukken zijn omschreven (arrest van 5 september 2024, BIOR, C‑344/23, EU:C:2024:696, punt 65 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
32 Volgens de bewoordingen van GN‑post 1516 omvat deze „dierlijke en plantaardige vetten en oliën, alsmede fracties daarvan, geheel of gedeeltelijk gehydrogeneerd, veresterd, opnieuw veresterd of geëlaïdiniseerd, ook indien geraffineerd, doch niet verder bereid”. Zoals de Commissie heeft opgemerkt, vereist deze formulering dat onder die post vallende producten als vetten of oliën of fracties van die vetten of oliën kunnen worden aangemerkt.
33 In dat verband moet worden opgemerkt dat de begrippen „vetten en oliën” noch in de GN, noch in de toelichtingen daarop worden gedefinieerd.
34 Daarbij zij in herinnering gebracht dat de betekenis en de draagwijdte van begrippen waarvoor het Unierecht geen definitie geeft, volgens vaste rechtspraak moeten worden bepaald in overeenstemming met hun in de omgangstaal gebruikelijke betekenis, met inachtneming van de context waarin zij worden gebruikt en de doeleinden die worden beoogd door de regeling waarvan zij deel uitmaken (arrest van 25 mei 2023, Danish Fluid System Technologies, C‑368/22, EU:C:2023:427, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
35 Wat de in de omgangstaal gebruikelijke betekenis van de begrippen „vetten en oliën” betreft, blijkt uit verschillende woordenboeken dat deze begrippen in het Frans, het Duits en het Engels gewoonlijk worden gedefinieerd als vetstoffen van dierlijke of plantaardige oorsprong die hoofdzakelijk uit glyceriden bestaan, dit wil zeggen uit esters van glycerol met vetzuren.
36 Die definitie vindt bovendien steun in de door de WDO gepubliceerde toelichtingen op hoofdstuk 15 van het GS. In die toelichting staat namelijk te lezen dat „dierlijke, plantaardige of microbiële vetten en oliën [met uitzondering van spermaceti-olie en jojobaolie] esters van glycerol met vetzuren [zijn]”.
37 In dit verband zij erop gewezen dat het Hof herhaaldelijk heeft geoordeeld dat de GS‑toelichtingen weliswaar niet bindend zijn, maar toch belangrijke instrumenten vormen ter waarborging van de uniforme toepassing van het gemeenschappelijk douanetarief, die als zodanig nuttige gegevens bevatten voor de uitlegging daarvan (arrest van 5 september 2024, BIOR, C‑344/23, EU:C:2024:696, punt 66 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
38 Uit de voorgaande overwegingen volgt dat een specifiek kenmerk van vetten en oliën is dat zij hoofdzakelijk bestaan uit esters van glycerol en vetzuren, zijnde triglyceriden. Bijgevolg kan een product dat hoofdzakelijk bestaat uit ethylesters – dit zijn gesynthetiseerde esters die zijn verkregen uit ethanol en vetzuren – niet onder post 1516 van de GN vallen.
39 Bovendien is in die post bepaald dat de dierlijke en plantaardige vetten en oliën, alsmede fracties daarvan „geheel of gedeeltelijk gehydrogeneerd, veresterd, opnieuw veresterd of geëlaïdiniseerd, ook indien geraffineerd, doch niet verder bereid” kunnen zijn. Aldus omvat deze post dierlijke, plantaardige of microbiële vetten en oliën die een specifieke chemische omzetting zoals in die post omschreven hebben ondergaan, doch niet verder zijn bereid.
40 Wat de procedés voor het veresteren en opnieuw veresteren van vetten en oliën betreft, welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, bepalen de door de WDO gepubliceerde toelichtingen op GS‑post 1516 nader waarin de chemische omzetting met behulp van deze procedés bestaat.
41 Zo vermeldt deel B, punt 1, van deze toelichtingen met betrekking tot „veresterde (of omesterde) oliën” dat „[d]e vastheid van een olie of een vet kan worden verhoogd door het op de juiste wijze hergroeperen van de vetzuurradicalen in de in het product aanwezige triglyceriden” en dat „[d]e reactie en de hergroepering van de esters [...] door de aanwezigheid van katalysatoren [kunnen] worden gestimuleerd”.
42 Met betrekking tot „opnieuw veresterde vetten en oliën (ook wel herveresterd genoemd)” vermeldt deel B, punt 2, van die toelichtingen dat dit „triglyceriden [zijn,] verkregen door rechtstreekse synthese van glycerol met mengsels van vrije vetzuren of met bij raffinage verkregen acid‑oils” en dat „[d]e groepering van de vetzuurradicalen in de triglyceriden [...] in de regel [verschilt] van die van de natuurlijke oliën”.
43 Uit die toelichtingen volgt dus dat het bij de producten die voortkomen uit deze chemische procedés steeds gaat om triglyceriden. Bijgevolg vallen die producten, nadat zij dergelijke procedés hebben ondergaan, enkel onder GN‑post 1516 indien zij nog steeds beantwoorden aan de definitie van „vetten en oliën” als bedoeld in punt 38 van het onderhavige arrest, en dus hoofdzakelijk bestaan uit esters van glycerol en vetzuren, zijnde triglyceriden. Bijgevolg kan een product dat na verestering hoofdzakelijk uit ethylesters bestaat niet onder die post vallen.
44 Deze uitlegging vindt bovendien steun in de indelingsadviezen die het comité voor het GS tijdens de 61e zitting in maart 2018 heeft vastgesteld. Zo preciseert het door de WDO goedgekeurde indelingsadvies 1516.10/1 met betrekking tot dierlijke vetten en oliën, alsmede fracties daarvan dat het product dat onder GS‑post 1516 moet worden ingedeeld met name voor 90 % uit opnieuw veresterde triglyceriden van vetzuren bestaat. Volgens het door de WDO goedgekeurde indelingsadvies 2106.90/36 moet een product dat uit ethylesters van vetzuren bestaat daarentegen onder GS‑post 2106 worden ingedeeld.
45 In dit verband zij eraan herinnerd dat de adviezen van de WDO waarbij een goed in het GS wordt ingedeeld weliswaar rechtens niet bindend zijn, maar wat de indeling van die goederen in de GN betreft van belang zijn voor de uitlegging van de draagwijdte van de verschillende GN‑posten (arrest van 16 november 2023, Viterra Hungary, C‑366/22, EU:C:2023:876, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
46 Gelet op een en ander dient op de eerste tot en met de vierde vraag te worden geantwoord dat GN‑post 1516 aldus moet worden uitgelegd dat een visolie in de vorm van ethylesters die wordt verkregen door verestering van vetzuren met ethanol, niet onder deze post valt.
Vijfde vraag
47 Met de vijfde vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of, gelet op de uitlegging die aan GN‑post 1516 is gegeven in antwoord op de eerste tot en met de vierde vraag, uitvoeringsverordening 2019/1661 moet worden geacht geldig te zijn.
48 Dienaangaande blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat in het hoofdgeding niet wordt betwist dat de eigenschappen van het betrokken product identiek zijn aan die van het product dat wordt omschreven in kolom 1 van de tabel in de bijlage bij deze uitvoeringsverordening.
49 Ter motivering van de indeling van het in die uitvoeringsverordening bedoelde product onder GN‑postonderverdeling 2106 90 92 heeft de Commissie onder meer gesteld dat „[i]ndeling onder [GN‑post 1516] [...] uitgesloten [is] omdat het product voornamelijk bestaat uit ethylesters die worden verkregen door verestering van vetzuren met ethanol en niet met glycerol” en dat „[d]e mate van bewerking die het product heeft ondergaan [...] daarom hoger [is] dan wat onder post 1516 is toegestaan, aangezien onder die post alleen opnieuw veresterde triglyceriden vallen”. Wat dit laatste betreft, verwijst deze uitvoeringsverordening naar deel B, punt 2, van de door de WDO gepubliceerde toelichtingen op post 1516 van het GS.
50 Bovendien bepaalt uitvoeringsverordening 2019/1661 dat „ethylesters van vetzuren geen dierlijke of plantaardige vetten en oliën [zijn]” en verwijst deze dienaangaande naar de door de WDO gepubliceerde toelichtingen op hoofdstuk 15 van het GS, algemene opmerkingen, deel A, tweede alinea.
51 Gelet op het antwoord dat op de eerste tot en met de vierde vraag is gegeven, is zowel de motivering van de indeling van het in deze uitvoeringsverordening bedoelde product als de indeling zelf bijgevolg in overeenstemming met de uitlegging die aan GN‑post 1516 moet worden gegeven.
52 Hieruit volgt dat de Commissie bij de vaststelling van die uitvoeringsverordening noch de inhoud, noch de reikwijdte van die post heeft gewijzigd en dus haar bevoegdheden niet heeft overschreden.
53 Bijgevolg dient op de vijfde vraag te worden geantwoord dat bij het onderzoek van de prejudiciële vragen niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van uitvoeringsverordening 2019/1661 kunnen aantasten.
Kosten
54 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:
1) Post 1516 van de gecombineerde nomenclatuur die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief‑ en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordening (EU) 2018/1602 van de Commissie van 11 oktober 2018,
moet aldus worden uitgelegd dat
een visolie in de vorm van ethylesters die wordt verkregen door verestering van vetzuren met ethanol, niet onder deze post valt.
2) Bij het onderzoek van de prejudiciële vragen is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van uitvoeringsverordening (EU) 2019/1661 van de Commissie van 24 september 2019 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur.
von Danwitz
Kumin
Ziemele
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 12 december 2024.
De griffier
De president
A. Calot Escobar
K. Lenaerts