Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2022 in de zaak tussen
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Overwegingen
1. Eiser heeft op 30 april 2018 zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017 ingediend naar een verzamelinkomen van € 18.638. In zijn aangifte heeft eiser een winst uit onderneming van € 8.470, een zelfstandigenaftrek van € 3.640 en een in aanmerking te nemen zelfstandigenaftrek van voorgaande jaren van € 4.830 opgevoerd, resulterende in een belastbare winst van nihil.
2. Per brief van 30 april 2020 heeft verweerder zijn voornemen tot afwijken van de ingediende aangifte kenbaar gemaakt. Verweerder deelt hierbij aan eiser mee dat uit zijn gegevens een bedrag van € 2.481 aan niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek blijkt en daarom ten aanzien van de winst uit onderneming met € 2.349 van de aangifte af zal wijken. Ook zal eiser ten aanzien van de MKB-winstvrijstelling met € 329 van de aangifte afwijken. Eiser had deze vrijstelling niet in de aangifte opgevoerd, maar heeft hier volgens verweerder wel recht op.
3. Met dagtekening 15 september 2020 is aan eiser de aanslag IB/PVV 2017 opgelegd naar een verzamelinkomen van € 20.658. Hierbij is de gerealiseerde zelfstandigenaftrek voor het jaar 2017 bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld op € 6.121, bestaande uit een zelfstandigenaftrek van € 3.640 voor het jaar 2017 en een verrekende zelfstandigenaftrek van voorgaande jaren van € 2.481.
4. Tegen de aanslag IB/PVV 2017 heeft eiser op 26 oktober 2020 bezwaar gemaakt. Eiser was in de veronderstelling dat hij in zijn aangifte IB/PVV 2011 een bedrag aan niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek van € 9.484 had opgevoerd, resulterende in een bedrag van € 11.965 aan niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek in 2017. In de door verweerder ontvangen aangifte IB/PVV 2011 is het bedrag aan niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek echter niet opgevoerd.
5. De aanslag IB/PVV 2011 is met dagtekening 7 februari 2014 aan eiser opgelegd. Het verzamelinkomen op het aanslagbiljet is nihil, resulterende in een nihilaanslag. Op het aanslagbiljet is geen beschikking ten aanzien van de niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek opgenomen.
6. Met dagtekening 4 januari 2021 is bij uitspraak het bezwaar van eiser afgewezen. Tevens heeft verweerder geoordeeld dat de vijfjaartermijn is overschreden waardoor een ambtshalve herziening van de aangifte 2001 niet meer mogelijk is. Eiser heeft beroep ingesteld.
7. Eiser stelt dat de aanslag IB/PVV 2017 ten onrechte naar een te hoog bedrag is vastgesteld, doordat geen rekening is gehouden met het in de aanslag IB/PVV 2011 opgenomen bedrag aan niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek. Ter zitting heeft eiser verklaard abusievelijk een concept aangifte IB/PVV 2011 aan de belastingdienst te hebben verzonden, waarin geen bedrag aan niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek is opgenomen.
8. Verweerder stelt dat de aanslag IB/PVV 2017 naar het juiste bedrag is opgelegd. Gezien de beroepsuitoefening van eiser, namelijk belastingconsultant, had het op de zijn weg gelegen om het aanslagbiljet IB/PVV 2011 grondig te onderzoeken. Zowel de beschikking voor de niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek als de verliesbeschikking ontbreekt op het aanslagbiljet. Daarnaast wijkt het verzamelinkomen af ten aanzien van de aangifte die eiser in had willen sturen. Dit zou genoeg aanleiding moeten zijn om de juistheid van de opgelegde aanslag IB/PVV 2011 te betwisten. De gevolgtrekking die eiser trekt uit de tekst van de website van de belastingdienst kan verweerder niet volgen, omdat in deze tekst wordt verwezen naar de beschikking die ten aanzien van de niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek moet worden afgegeven.
9. Op grond van artikel 3.76, zesde lid, Wet inkomstenbelasting 2001, stelt de inspecteur het bedrag van de niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek vast bij voor bezwaar vatbare beschikking en wordt dit afzonderlijk op het aanslagbiljet vermeld. In het kader van de rechtsbescherming dient te worden aangenomen dat het bedrag van de niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek op het aanslagbiljet IB/PVV 2011 bij beschikking is vastgesteld op een bedrag van nihil (vgl. HR 16 december 2005, nr. 41 587, ECLI:NL:HR:2005:AU8169). Tegen deze beschikking had eiser bezwaar kunnen maken, maar dit heeft eiser niet gedaan. Het standpunt van eiser dat een bezwaar tegen een nihilaanslag niet ontvankelijk verklaard zou worden, is onjuist.
10. De stelling van eiser dat de tekst op de website van de belastingdienst suggereert dat op een later moment herstel mogelijk zou zijn faalt. Uit de tekst volgt, zoals verweerder terecht heeft gesteld, dat voor de niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek een beschikking moet worden afgegeven. Aangezien eiser niet tijdig in bezwaar is gekomen tegen de aanslag IB/PVV 2011 en deze aanslag onherroepelijk vaststaat, heeft verweerder de aanslag IB/PVV 2017, en meer specifiek de niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek, naar het juiste bedrag vastgesteld.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.J. Vonk, rechter, in aanwezigheid van mr. A.C. van Essen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2022.