Direct naar content gaan

Samenvatting

Verdachte en zijn broer zijn ieder 50% aandeelhouder van bedrijf A. Op 3 maart 2011 heeft bedrijf A een aantal panden verkocht aan de beide aandeelhouders voor € 8.450.000, terwijl de panden ongeveer € 20.000.000 waard waren.

De Belastingdienst heeft onderzoek gedaan naar deze transactie. De uitgangspunten van de door verdachte ingeschakelde taxateurs zijn volgens de Belastingdienst en de FIOD onjuist en de uiteindelijk getaxeerde waarde daarmee ook. Daaruit is het vermoeden ontstaan dat de koopprijs waarvoor de panden naar privé zijn overgedragen te laag is geweest, waardoor de Belastingdienst is benadeeld. Verdachte wordt verweten dat verschillende met de verkoop van de panden samenhangende aangiften als gevolg van de overdracht onjuist zijn gedaan.

De strafkamer van Rechtbank Amsterdam acht bewezen dat de panden voor een onzakelijke, namelijk te lage, prijs zijn verkocht door bedrijf A aan verdachte en zijn broer, en dat verdachte dit ook wist. Omdat de tenlastegelegde aangiften door of namens verdachte of bedrijf A zijn gedaan op basis van dat te lage bedrag zijn de aangiften opzettelijk onjuist gedaan. Het op basis van die aangiften verschuldigde belastingbedrag is aanzienlijk lager dan de verschuldigde belasting als de panden voor een reële waarde waren overgedragen.

De verdachte wordt al met al veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf van 240 uren.

Metadata

Rubriek(en)
Strafrecht
Belastingtijdvak
2011
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum instantie
9 juni 2022
Rolnummer
13-845165-15
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2022:3146
NLF-nummer
NLF 2022/1182
Aflevering
16 juni 2022
bwbr0002320&artikel=69,bwbr0002320&artikel=69

Naar de bovenkant van de pagina