X (belanghebbende) is eigenaar van een object. Het betreft een opslagruimte/magazijn. X heeft het object op 30 mei 2022 gekocht voor € 180.000. De WOZ-waarde van het object is per 1 januari 2022 vastgesteld op € 108.000. X heeft beroep ingesteld.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat het hoorrecht is geschonden, maar ziet aanleiding dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 Awb.
X heeft in eerste instantie gesteld dat de waarde zowel lager als hoger zou kunnen zijn. Nadat de Rechtbank de gemachtigde heeft voorgehouden dat hij niet zowel een hogere als een lagere waarde kan bepleiten, is betoogd dat de waarde van het object te hoog is vastgesteld. X bepleit een waarde van € 78.000 maar maakt deze waarde niet aannemelijk.
De Heffingsambtenaar heeft aannemelijk gemaakt dat de waarde van het object niet te hoog is vastgesteld.
Het beroep is ongegrond.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van in de zaak tussen
eiseres, in vestigingsplaats, belanghebbende (gemachtigde: gemachtigde),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem, de heffingsambtenaar.
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 12 juni 2023.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak gelegen aan [adres] per 1 januari 2022 vastgesteld op € 108.000. Met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Arnhem voor het jaar 2023 opgelegd.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende van 1 maart 2023 ongegrond verklaard.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde en, namens de heffingsambtenaar, [naam 1] en [naam 2], taxateur, deelgenomen.
Feiten
1. Belanghebbende is eigenaar van het object. Het betreft een opslagruimte/magazijn. Belanghebbende heeft het object op 30 mei 2022 gekocht voor € 180.000.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar het hoorrecht heeft geschonden en de waarde van het object te hoog heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar het hoorrecht inderdaad heeft geschonden, maar dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van het object niet te hoog is vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Hoorrecht
4. Belanghebbende stelt dat zij in bezwaar expliciet om een hoorzitting heeft verzocht, maar dat de heffingsambtenaar pas heeft aangeboden haar te horen nadat uitspraak op bezwaar was gedaan en zij al een beroepschrift had ingediend.
5. De heffingsambtenaar stelt dat hij op vrijdag 23 juni 2023 aan belanghebbende een e-mail heeft verzonden waarin kenbaar is gemaakt dat zij abusievelijk niet is gehoord. Vervolgens heeft een hoorzitting op 13 juli 2023 plaatsgevonden.
6. De rechtbank is van oordeel dat het hoorrecht is geschonden. Artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan een belanghebbende in de gelegenheid stelt te worden gehoord voordat op het bezwaar wordt beslist. Belanghebbende heeft om een hoorzitting verzocht en de heffingsambtenaar heeft op 12 juni 2023 uitspraak op bezwaar gedaan zonder belanghebbende te horen. Dat uiteindelijk op 13 juli 2023 alsnog een hoorzitting heeft plaatsgevonden doet niet af aan het oordeel, aangezien deze hoorzitting na de uitspraak op bezwaar heeft plaatsgevonden.
7. De rechtbank ziet echter aanleiding dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. De feiten zijn tussen partijen niet in geschil. Een hoorzitting had dus niet tot een andere uitkomst kunnen leiden.
Waardevaststelling
8. Belanghebbende heeft in eerste instantie gesteld dat de waarde zowel lager als hoger zou kunnen zijn. Nadat de rechtbank de gemachtigde heeft voorgehouden dat hij niet zowel een hogere als een lagere waarde kan bepleiten, is betoogd dat de waarde van het object te hoog is vastgesteld. Belanghebbende bepleit een waarde van € 78.000. Zij heeft aangevoerd dat de waarde van € 108.000 zodanig afwijkt van het eigen aankoopcijfer dat er kennelijk iets aan de hand is waarom het eigen aankoopcijfer niet bruikbaar is. Als dat zo is, aldus belanghebbende, is ook een nog lagere waarde aannemelijk, nu de waarde van € 108.000 is elk geval niet is onderbouwd.
9. Uit de overgelegde stukken volgt dat het object op 30 mei 2022 is gekocht voor € 180.000. De heffingsambtenaar heeft daarnaast onbetwist verklaard dat het een “zuivere” transactie was. Belanghebbende heeft daartegenover geen inhoudelijke argumenten ingebracht. De rechtbank oordeelt daarom dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van het object niet te hoog is vastgesteld.
Vergoeding van immateriële schade
10. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het verzoek van belanghebbende om een schadevergoeding uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in zijn arrest van 19 februari 2016. Het bezwaarschrift is op 1 maart 2023 ingediend. Sindsdien zijn nog geen twee jaren verstreken. Belanghebbende heeft geen bekorting van de termijn bepleit en de rechtbank ziet daarvoor ook geen aanleiding. De rechtbank wijst het verzoek om een vergoeding van immateriële schade daarom af.
Conclusie en gevolgen
11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de rechtbank de waarde van het object niet zal verminderen. Belanghebbende krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten. De rechtbank ziet wel aanleiding om te oordelen dat de heffingsambtenaar het griffierecht moet vergoeden, omdat hij de hoorplicht heeft geschonden.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond;
bepaalt dat de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Zeldenrust, griffier.