de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Geschil5. In geschil is of de correcties van € 5.550 en € 4.831 met betrekking tot de plantenterraria terecht zijn, waarbij meer specifiek in geschil is of de levering van een plantenterrarium onder het verlaagde tarief valt. De overige correcties zijn niet in geschil. Verweerder heeft op 9 juli 2024 aan eiseres meegedeeld dat de boeten ten onrechte zijn opgelegd. De boeten zijn dus niet langer in geschil en dienen te worden vernietigd.
6. Eiseres stelt – zakelijk weergegeven – dat met de levering van een plantenterrarium sprake is van één ondeelbare prestatie die valt onder post a.48 (sierteeltproducten) van Tabel I bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). Eiseres stelt subsidiair dat de vergoeding voor de levering moet worden gesplitst in een deel dat is belast naar het algemene tarief en een deel dat is belast naar het verlaagde tarief. Ook doet eiseres een beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat concurrenten ter zake van soortgelijke producten het verlaagde tarief toepassen.
7. Eiseres concludeert, naar de rechtbank begrijpt, tot gegrondverklaring van de beroepen, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, tot vermindering van de naheffingsaanslagen, tot dienovereenkomstige vermindering van de belastingrente en tot vernietiging van de boetebeschikkingen.
8. Anders dan bij het opleggen van de naheffingsaanslagen en in de bezwaarfase stelt verweerder zich primair op het standpunt dat de vergoeding voor een plantenterrarium moet worden gesplitst in een deel dat is belast naar het algemene tarief en een deel dat is belast naar het verlaagde tarief. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat indien sprake is van één ondeelbare prestatie deze onder het algemene tarief valt. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel faalt volgens verweerder omdat eiseres niet aannemelijk maakt dat sprake is van begunstigend beleid jegens andere belastingplichtigen. Het enkel overleggen van een kassabon of prijsspecificatie is daarvoor onvoldoende. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat de boetebeschikkingen nog niet zijn vernietigd.
9. Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen en tot vermindering van de naheffingsaanslagen en de belastingrente en tot vernietiging van de boetebeschikkingen.
Beoordeling van het geschil
De prestatie en het tarief
10. Eiseres stelt dat met de levering van een plantenterrarium sprake is van één economisch ondeelbare prestatie die onder het verlaagde tarief valt. Eiseres voert daartoe aan dat het een koper van een plantenterrarium in de eerste plaats te doen is om de plant en het glas een bijproduct is waarvan de levering opgaat in de levering van de hoofdprestatie, namelijk de levering van de plant. Omdat de levering van een plant op grond van post a.48 van Tabel I onder het verlaagde tarief valt, valt de levering van een plantenterrarium volgens eiseres dus als geheel onder het verlaagde tarief.
11. Het belastbare feit voor de heffing van omzetbelasting is de levering. De rechtbank stelt vast dat een plantenterrarium bestaat uit verschillende bestanddelen, namelijk het glazen omhulsel, potgrond, steentjes en planten, maar die bestanddelen samen een geheel vormen dat ook als een geheel functioneert. Uit de stukken komt naar voren dat een plantenterrarium door eiseres ook als één geheel wordt gepresenteerd, verkocht en geleverd. Dit blijkt onder meer uit de door eiseres overgelegde foto’s met begeleidende verkoopteksten van bijvoorbeeld de “weckpot calathea” of de “bolder-ficus ginseng”. De rechtbank volgt daarom het standpunt van eiseres dat met de levering van een plantenterrarium sprake is van één economisch ondeelbare prestatie.
12. Het beroep van eiseres op het arrest van de Hoge Raad van 10 augustus 2012,
ECLI:NL:HR:2012:BT2197 gaat niet op, omdat in die zaak op basis van de feiten werd geoordeeld dat sprake was van een hoofdprestatie en een bijkomende prestatie. Als sprake is van één economisch ondeelbare prestatie bestaat echter geen ruimte voor splitsing in een hoofdprestatie en een bijkomende prestatie. Derhalve moet worden beoordeeld of de levering van een plantenterrarium, als één economisch ondeelbare prestatie, is te kwalificeren als de levering van een goed dat is genoemd in Tabel I, meer specifiek in post a.48 van Tabel I (“Sierteeltproducten, te weten: bloembollen, bloemen, planten en boomkwekerijproducten”).
13. Plantenterraria behoren als zodanig niet tot de limitatief opgesomde producten die kunnen worden aangemerkt als sierteeltproducten in de zin van deze post. Vervolgens rijst de vraag of zij met een beroep op de toelichting wel daaronder kunnen worden gerangschikt. Het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 2 december 2017, nr. 2017-16288, zoals dit luidde van 1 januari 2018 tot en met 19 februari 2021, bevat een toelichting op Tabel I. In deze toelichting wordt over tabelpost a.48 onder meer vermeld dat onder planten worden begrepen “krokussen en dergelijke die zijn gevat in eenvoudige glazen of plastic potjes of die zijn verpakt in kartonnen doosjes die al dan niet zijn voorzien van een cellofaanvenster” en “door veilingen en dergelijke geleverde plantjes in bakelieten of aardewerkpotten”. Duidelijk is dat het hierbij gaat om eenvoudige omhulsels of verpakkingen die nodig zijn om de (detail)handel in deze goederen mogelijk te maken. Een plantenterrarium heeft een glazen omhulsel dat meer is dan een eenvoudige glazen pot en dat bepalend is voor het functioneren en het uiterlijk voorkomen van een plantenterrarium. De rechtbank concludeert daaruit dat ook volgens de toelichting bij Tabel I een plantenterrarium niet onder tabelpost a.48 valt.
14. Volgens artikel 122 van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna: de BTW-richtlijn) zoals van toepassing in onderhavige tijdvakken, mogen de lidstaten een verlaagd tarief toepassen op onder meer leveringen van levende planten en andere producten van de bloementeelt. De lidstaten van de Europese Unie zijn dus niet verplicht maar mogen een verlaagd tarief toepassen op de levering van die producten. Tabel I mag strikt worden uitgelegd, mits de uitleg of toelichting niet in strijd komt met de tekst van Tabel I, die, als behorend tot de Wet OB, immers een wettelijke status heeft. In tabelpost a.48 worden sierteeltproducten genoemd, te weten bloembollen, bloemen, planten en boomkwekerijproducten. Voorwerpen van glas, plastic of keramiek horen daar niet bij. Met de eenvoudige pot en doos die zijn genoemd in de toelichting bij Tabel I wordt dus al een enigszins ruime uitleg van de tabelpost gegeven en tegelijk wordt daarmee zoveel mogelijk voorkomen dat niet plantaardige bestanddelen waarop het algemene tarief van toepassing is met de in de tabelpost genoemde sierteeltproducten onder het verlaagde tarief zouden worden gebracht. Voor een nog ruimere uitleg zoals bepleit door eiseres bestaat dus geen ruimte.
15. Aangezien de verkoop van het plantenterrarium voor de omzetbelasting slechts in zijn geheel in aanmerking kan worden genomen, kan hij niet vallen binnen de werkingssfeer van tabelpost a.48 (vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 19 juli 2012, C-44/11, Deutsche Bank AG,
ECLI:EU:C:2012:484, punt 43). Eén enkele levering is in beginsel met één tarief belast. Een uitzondering hierop is mogelijk indien toepassing van één tarief ertoe leidt dat afwijkingen van het algemene beginsel dat omzetbelasting wordt geheven over elke levering en over elke dienst worden uitgebreid (Hof van Justitie van de Europese Unie 6 juli 2006, C-251/05, Talacre Beach Caravan Sales Ltd, ECLI:EU:C:2006:451, punt 23). Van een dergelijke uitbreiding is geen sprake wanneer een plantenterrarium tegen het algemene tarief wordt belast.
16. Al het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de levering van een plantenterrarium één economisch ondeelbare prestatie is waarop het algemene tarief van toepassing is.
17. Eiseres beroept zich op het gelijkheidsbeginsel en voert daarvoor aan dat bij [bedrijf 1] , [bedrijf 2] , andere supermarkten en diverse tuincentra op soortgelijke producten het verlaagde tarief wordt toegepast en dat verweerder dat accepteert. Eiseres stelt dat dit gebeurt op basis van afspraken met verweerder. Verder passen andere webshops volgens eiseres op vergelijkbare producten het verlaagde tarief toe en is niet gebleken dat verweerder daartegen optreedt. Eiseres heeft in dit kader enkele foto’s en kassabonnen overgelegd.
18. Verweerder weerspreekt dat sprake is van begunstigend beleid, een oogmerk van begunstiging of van meerdere gevallen van begunstiging. De producten waarvan eiseres foto’s en kassabonnen heeft overgelegd, zijn volgens hem niet vergelijkbaar met de producten van eiseres omdat zij in een andere prijsklasse vallen. Voor zover dat anders zou zijn, passen de desbetreffende ondernemers ten onrechte het verlaagde tarief toe, aldus verweerder. Hij betwist dat de toepassing van het verlaagde tarief bij de door eiseres genoemde ondernemers is gebaseerd op een bewuste standpuntbepaling zijnerzijds. Of een eventueel onjuiste tarieftoepassing inmiddels is gecorrigeerd door de voor die ondernemers bevoegde inspecteur, is verweerder niet bekend. Hij heeft in dat verband aangevoerd dat hij op zichzelf niet is gehouden elk bedrijf te controleren op de juistheid van zijn belastingvoldoening. Hij heeft niet onderzocht of de eventuele onjuiste tarieftoepassing door de andere ondernemers bekend was bij de belastingdienst en of bij hen is gecorrigeerd, maar zal dat alsnog doen.
19. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is nodig dat de meerderheidsregel toepassing kan vinden, dat sprake is van begunstigend beleid of dat in het geval waarmee wordt vergeleken sprake is van een oogmerk van begunstiging (vgl. Hoge Raad 4 december 2009,
ECLI:NL:HR:2009:BG7213, r.o. 3.3). De bewijslast ter zake van de gestelde schending van het gelijkheidsbeginsel rust op eiseres.
20. Eiseres is in die bewijslast niet geslaagd. De rechtbank merkt in dat verband allereerst op dat het bij de door eiseres aangevoerde gevallen niet alleen gaat om plantenterraria als hiervoor omschreven, maar ook om open glazen potten/vazen met planten die niet zonder meer vergelijkbaar zijn met de door haar geleverde plantenterraria. Verder is niet aannemelijk geworden dat naheffing achterwege gebleven is en zal blijven in gevallen waarin wel plantenterraria of daarmee vergelijkbare producten zijn geleverd. Voor die gevallen heeft eiseres met de overgelegde foto’s en kassabonnen tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder evenmin aannemelijk gemaakt dat verweerder het oogmerk heeft gehad die ondernemers te begunstigen of dat hij met betrekking tot die ondernemers een begunstigend beleid heeft gevoerd. De enkele stelling dat het hier om grote bedrijven gaat zodat hierover wel moet zijn gesproken met verweerder, is daarvoor onvoldoende. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
21. In zijn verweerschrift heeft verweerder gesteld dat de bedragen van de naheffingen onjuist zijn berekend. Omdat de door eiseres te weinig in rekening gebrachte omzetbelasting niet zal worden doorberekend aan de afnemers, moet de verschuldigde omzetbelasting worden gehaald uit de ontvangen omzet inclusief de in rekening gebrachte omzetbelasting. De rechtbank ziet geen aanleiding hiervan af te wijken. Er is verschil tussen de bedragen in het controlerapport en de bedragen die verweerder noemt in zijn verweerschrift. De rechtbank zal uitgaan van de voor eiseres meest voordelige bedragen, te weten die in het controlerapport.
22. De omzet inclusief omzetbelasting over het tijdvak 1 april 2018 tot en met 31 december 2018 bedroeg € 39.328. De over die omzet verschuldigde omzetbelasting bedraagt € 6.825 (€ 39.328 x 21/121). Eiseres heeft ter zake van deze omzet € 2.226 op aangifte voldaan, zodat € 4.599 (€ 6.825 -/- € 2.226) zou moeten worden nageheven. Er is € 5.550 nageheven, zodat de naheffingsaanslag voor het tijdvak 1 april tot en met 31 december 2018 moet worden verminderd met € 951 (€ 5.550 -/- € 4.599).
23. De omzet inclusief omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2019 tot en met 30 juni 2019 bedroeg € 43.215. De over die omzet verschuldigde omzetbelasting bedraagt € 7.500 (€ 43.215 x 21/121). Eiseres heeft ter zake van deze omzet € 3.507 op aangifte voldaan, zodat € 3.993 (€ 7.500 -/- € 3.507) zou moeten worden nageheven. Er is € 4.831 nageheven, zodat de naheffingsaanslag voor het tijdvak 1 januari 2019 tot en met 30 juni 2019 moet worden verminderd met € 838 (€ 4.831 -/- € 3.993).
24. Op 9 juli 2024 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat hij niet langer het standpunt inneemt dat sprake is van één economisch ondeelbare prestatie die onder het algemene tarief valt en de vergoeding zou moeten worden gesplitst in een gedeelte dat onder het algemene tarief valt en een gedeelte dat onder het verlaagde tarief valt. Verweerder beschouwt dit als een toezegging die hij in dit geding gestand wil doen ook indien de rechtbank zou oordelen dat de levering van een plantenterrarium onder het algemene tarief valt. Tot welke belastingverminderingen of teruggaven dit zou moeten leiden, heeft verweerder niet geconcretiseerd. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard niet over de daartoe vereiste gegevens te beschikken, maar dat uit een gesprek met eiseres naar voren was gekomen dat een en ander wel aan de hand van kostprijs zou kunnen worden afgeleid uit de administratie van eiseres. De toezegging van verweerder kan dus niet leiden tot het bij deze uitspraak verder verminderen van de onderhavige naheffingsaanslagen. Verweerder zal ter nakoming van zijn toezegging moeten overgaan tot ambtshalve vermindering van de naheffingsaanslagen of tot ambtshalve vast te stellen teruggaven.
25. Tegen de belastingrente heeft eiseres geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Dat de belastingrente ten onrechte of op onjuiste wijze in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken. Wel dient de belastingrente te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslagen.
26. Gelet op al het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard, dienen de boetebeschikkingen te worden vernietigd, dient de naheffingsaanslag voor het tijdvak 1 april 2018 tot en met 31 december 2018 te worden verminderd tot € 6.454 (€ 7.405 -/- € 951) en de naheffingsaanslag voor het tijdvak 1 januari 2019 tot en met 30 juni 2019 tot € 7.618 (€ 8.456 -/- € 838) met dienovereenkomstige vermindering van de belastingrente.
27. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Daarbij merkt de rechtbank de beroepen aan als met elkaar samenhangende zaken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.123 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 624, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 875 en een wegingsfactor 1).