Aftrek dubbele belasting voor inwoonster Duitsland, werkzaam bij de Belastingdienst
undefined, 4 juli 2022
Samenvatting
X (belanghebbende) is woonachtig in Duitsland. Zij is eind 2001 uitsluitend vanwege privéredenen verhuisd naar Duitsland. X heeft een dienstbetrekking bij de Belastingdienst. Zij werkt (met expliciete goedkeuring van haar werkgever) één dag per week thuis in Duitsland. Daarnaast verricht zij voor haar werkgever ook werkzaamheden op andere locaties buiten Nederland, vooral in Duitsland. Op basis van haar werkurenregistratie heeft X in 2017 22% van haar werkzaamheden buiten Nederland verricht.
X heeft een loon uit dienstbetrekking aangegeven van € 62.303 en daarbij aftrek ter voorkoming van dubbele belasting geclaimd ter zake van de buiten Nederland gewerkte uren naar een inkomen van € 13.706. De aftrek is niet verleend.
In geschil is of dat terecht is.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van de buiten Nederland gewerkte uren op grond van artikel 18, lid 1, onderdeel b, Verdrag Nederland-Duitsland. Naar het oordeel van de Rechtbank dient de letterlijke tekst van de verdragsbepaling als uitgangspunt te worden genomen bij de uitleg daarvan.
Het beroep is gegrond.
BRON
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
belanghebbende, wonende te plaats (land), belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) met dagtekening 11 februari 2020 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.603 en bij gelijktijdige beschikking belastingrente in rekening gebracht van € 361 (aanslagnummer [aanslagnummer] ).
1.2. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 mei 2020 de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft daartegen op 14 juni 2020 beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 48.
1.4. De inspecteur heeft met dagtekening 31 juli 2020 een verweerschrift ingediend.
1.5. Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding staat het volgende vast:
2.1. Belanghebbende is woonachtig in Duitsland. Zij is eind 2001 uitsluitend vanwege privéredenen verhuisd naar Duitsland. Zij heeft de Nederlandse nationaliteit en is premieplichtig voor de Nederlandse volksverzekeringen.
2.2. Belanghebbende heeft een dienstbetrekking bij de Belastingdienst. Zij werkt (met expliciete goedkeuring van haar werkgever) één dag per week thuis in Duitsland. Daarnaast verricht zij voor haar werkgever ook werkzaamheden op andere locaties buiten Nederland, vooral in Duitsland. Op basis van haar werkurenregistratie heeft zij in 2017 22% van haar werkzaamheden buiten Nederland verricht.
2.3. Belanghebbende heeft de aangifte IB/PVV 2017 ingediend waarbij zij heeft aangekruist dat zij dient te worden aangemerkt als buitenlandse belastingplichtige. Zij heeft een loon uit dienstbetrekking aangegeven van € 62.303 en daarbij aftrek ter voorkoming van dubbele belasting geclaimd ter zake van de buiten Nederland gewerkte uren naar een inkomen van € 13.706.
2.4. De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2017 in afwijking van belanghebbendes aangifte vastgesteld. Belanghebbende is daarbij aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige, als gevolg waarvan de aftrek eigen woning is toegekend. De door belanghebbende geclaimde aftrek ter voorkoming van dubbele belasting is geweigerd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is als volgt opgebouwd.
Loon uit dienstbetrekking |
€ 62.303 |
Saldo inkomsten eigen woning (Duitsland) |
€ 700 (-/-) |
Belastbaar inkomen werk en woning |
€ 61.603 |
2.5. Uit de door belanghebbende overgelegde Duitse aanslag inkomstenbelasting 2017
(‘Bescheid für 2017 über Einkommensteuer und Solidaritätszuschlag’) blijkt dat haar wereldinkomen in de Duitse heffing is betrokken. Voor het inkomen dat ziet op de door haar buiten Duitsland gewerkte uren is aftrek ter voorkoming van dubbele belasting toegekend.
3. Geschil
3.1. In geschil is of belanghebbende recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Meer specifiek in geschil is hoe artikel 18, eerste lid onderdeel b van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (het Verdrag) (de uitzondering) dient te worden geïnterpreteerd.
3.2. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de aanslag en vermindering van de beschikking belastingrente. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
Voorkoming dubbele belasting
4.1. Artikel 18 lid 1 van het Verdrag bepaalt, voor zover hier van belang, als volgt.
b. niet uitsluitend voor het verlenen van de diensten inwoner van die staat werd.”
In de Memorie van Toelichting bij de goedkeuringswet van het Verdrag is onder meer het volgende opgenomen met betrekking tot het eerste lid van artikel 18
Artikel 18 van het Verdrag correspondeert met artikel 19 van het OESO-Modelverdrag. Artikel 19, eerste lid van het OESO-Modelverdrag bepaalt, voor zover hier van belang, als volgt.
In het commentaar op artikel 19 van het OESO-Modelverdrag staat met betrekking tot onderdeel b van het eerste lid het volgende opgenomen.
4.2. Belanghebbende betoogt dat zij op grond van de uitzondering vermeld onder letter b van artikel 18, eerste lid van het Verdrag recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor de uren die zij buiten Nederland heeft gewerkt. Zij voert daartoe aan dat de letterlijke tekst van het Verdrag geen andere conclusie toelaat dan dat de hiervoor genoemde uitzondering op haar van toepassing is. Belanghebbende is uitsluitend vanwege privéredenen inwoner van Duitsland geworden, hetgeen door de inspecteur niet wordt betwist (zie 2.1).
4.3. De inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. De uitzondering vermeld onder letter b van artikel 18, eerste lid van het Verdrag dient naar doel, strekking en ontstaansgeschiedenis te worden uitgelegd en is volgens de inspecteur slechts van toepassing op ‘lokaal aangeworven personeel’.
4.4. Niet in geschil is dat belanghebbende woonachtig is in Duitsland en voor toepassing van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) kwalificeert als buitenlands belastingplichtige. Derhalve is haar loon ter zake van het dienstverband in Nederland in beginsel in Nederland belast, tenzij het Verdrag anders bepaalt.
Uit artikel 18, eerste lid van het Verdrag volgt dat de hoofdregel het heffingsrecht toewijst aan de betalende Staat (kasstaatheffing). Op die regel wordt een uitzondering gemaakt in onderdeel a en b van dat artikel door het heffingsrecht over diensten die in die staat worden verleend, exclusief aan de werkstaat toe te wijzen, indien de persoon die de beloning ontvangt inwoner van die staat is en tevens onderdaan, of inwoner van die staat is en dit niet uitsluitend is geworden voor het verrichten van de desbetreffende werkzaamheden.
Naar het oordeel van de rechtbank dient de letterlijke tekst van de verdragsbepaling als uitgangspunt te worden genomen bij de uitleg daarvan. De rechtbank stelt vast dat de situatie van belanghebbende onder de letterlijke tekst van de uitzondering valt. De tekst is niet onduidelijk of op meerdere manieren uit te leggen. De verwijzing van de inspecteur naar de eenzijdige toelichting van Nederland bij het Verdrag en het OESO-commentaar maakt dat niet anders. De daarin opgenomen passages over de achtergrond van de uitzondering geven de rechtbank onvoldoende aanleiding om af te wijken van de duidelijke tekst van het Verdrag.
Het gelijk is aan belanghebbende. Voor dat geval is niet in geschil dat de door belanghebbende geclaimde aftrek ter voorkoming van dubbele belasting moet worden berekend naar het in de aangifte aangegeven inkomen van € 13.706 . De beschikking belastingrente dient dienovereenkomstig te worden verminderd.
Conclusie
4.5. Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Wel krijgt belanghebbende het griffierecht vergoed.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2017 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en van woning van € 61.603, waarbij een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting wordt verleend berekend naar een inkomen van € 13.706, onder handhaving van de overige elementen van de aanslag;
- vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, voorzitter, mr. drs. J.H. Bogert en mr. drs. P.E.C. Vossenberg, rechters, in aanwezigheid van mr. A. Krishnapillai, op 4 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Metadata
Inkomstenbelasting