Verlenging termijn tijdelijke invoer; geen uitzonderlijke omstandigheden
HvJ, 12 december 2024
Samenvatting
Deze zaak betreft een douaneschuld die is ontstaan doordat Malmö Motorrenovering (Zweden) een raceauto niet tijdig wederuitvoerde na invoer onder de regeling tijdelijke invoer. De auto, ingevoerd op 30 april 2019, moest volgens de douanevergunning uiterlijk op 30 juli 2019 worden wederuitgevoerd, maar dit gebeurde pas op 19 september 2019. Hoewel er geen sprake was van bedrog, hebben de Zweedse douaneautoriteiten vastgesteld dat Malmö Motorrenovering een bedrag van 101.959 Zweedse kronen (circa € 8.973) aan douanerechten verschuldigd was.
De Förvaltningsrätt i Linköping (bestuursrechter in eerste aanleg) heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet opzettelijk was en dat de douaneschuld op grond van artikel 124, lid 1, onderdeel h, DWU teniet moest worden gedaan. Deze rechter stelde vast dat de wederuitvoer na het raceseizoen was gepland en dat een verlenging van de termijn mogelijk zou zijn geweest indien dit was aangevraagd.
De Kammarrätt i Jönköping (bestuursrechter in tweede aanleg) heeft op het hoger beroep van de douaneautoriteit geoordeeld dat voor het tenietgaan van de douaneschuld vereist is dat uitzonderlijke omstandigheden de termijnoverschrijding rechtvaardigen. Malmö Motorrenovering kon dit volgens deze rechter niet aantonen.
In cassatie heeft de Högsta förvaltningsdomstol (hoogste bestuursrechter) aan het HvJ de prejudiciële vraag gesteld of het is toegestaan dat de schuld wordt kwijtgescholden zonder uitzonderlijke omstandigheden.
Het HvJ verklaart het volgende voor recht:
Artikel 251 DWU moet aldus worden uitgelegd dat een verlenging van de op grond van lid 1 van dit artikel vastgelegde termijn waarbinnen een goed onder de regeling tijdelijke invoer kan blijven, niet vereist dat er sprake is van ‘uitzonderlijke omstandigheden’ in de zin van lid 3 van dit artikel, wanneer deze verlenging niet tot gevolg heeft dat de totale verblijfsduur van dit goed onder deze regeling langer is dan de in lid 2 van dat artikel vastgestelde maximale termijn van 24 maanden.
BRON
ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer)
12 december 2024 (*)
In zaak C‑781/23,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Högsta förvaltningsdomstol (hoogste bestuursrechter, Zweden) bij beslissing van 12 december 2023, ingekomen bij het Hof op 18 december 2023, in de procedure
Malmö Motorrenovering AB
tegen
Allmänna ombudet hos Tullverket,
wijst
HET HOF (Achtste kamer),
samengesteld als volgt: S. Rodin, kamerpresident, N. Piçarra en O. Spineanu-Matei (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: J. Kokott,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- Malmö Motorrenovering AB, vertegenwoordigd door D. Winhagen,
- de Belgische regering, vertegenwoordigd door S. Baeyens en P. Cottin als gemachtigden,
- de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Björkland en B. Eggers als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 251 van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB 2013, L 269, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EU) 2019/474 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 (PB 2019, L 83, blz. 38) (hierna: „douanewetboek”).
2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Malmö Motorrenovering AB, een naamloze vennootschap naar Zweeds recht, en Allmänna ombudet hos Tullverket (algemene vertegenwoordiger van de douaneautoriteit, Zweden; hierna: „algemene vertegenwoordiger”) over een douaneschuld die is ontstaan door niet-naleving van de termijn waarbinnen een onder de regeling tijdelijke invoer ingevoerde raceauto moet worden wederuitgevoerd.
Toepasselijke bepalingen
Douanewetboek
3 Artikel 79 van het douanewetboek, met als opschrift „Ontstaan van douaneschuld door niet-naleving”, bepaalt:
4 Artikel 124 van dit wetboek heeft als opschrift „Tenietgaan” en luidt:
5 Titel VII van dit wetboek draagt als opschrift „Bijzondere regelingen”. Hoofdstuk 4 van titel VII, met als opschrift „Specifieke bestemming”, bevat een afdeling 1, getiteld „Tijdelijke invoer”, waarin artikel 250, voorzien van het opschrift „Toepassingsgebied”, is opgenomen. Dit artikel bepaalt in lid 1:
6 Artikel 251 van het douanewetboek, met als opschrift „Termijn gedurende welke goederen zich onder de regeling tijdelijke invoer mogen bevinden”, stelt:
Gedelegeerde verordening (EU) 2015/2446
7 Gedelegeerde verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie (PB 2015, L 343, blz. 1) bepaalt in artikel 103, met als opschrift „Verzuim zonder werkelijke gevolgen voor het juiste functioneren van een douaneregeling”:
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
8 Malmö Motorrenovering heeft op 30 april 2019 onder de regeling tijdelijke invoer een raceauto uit de Verenigde Staten naar Zweden ingevoerd, om deze te gebruiken voor races binnen de Unie. De laatste race zou plaatsvinden op 8 september 2019, waarna de auto wederuitgevoerd zou worden.
9 Volgens de voorwaarden van de door de douaneautoriteit verleende vergunning moest deze auto voor 30 juli 2019, dus voor de laatste race, worden wederuitgevoerd. In de vergunning werd niet toegelicht waarom de datum van wederuitvoer 30 juli 2019 was.
10 De auto is wederuitgevoerd op 19 september 2019, dus na de in het vorige punt aangegeven datum van wederuitvoer.
11 Met betrekking tot de niet-naleving van de termijn is er geen aan Malmö Motorrenovering toe te rekenen poging tot bedrog vastgesteld. Deze niet-naleving heeft echter geleid tot de inning van een douaneheffing van 101 959 Zweedse kronen (SEK) (ongeveer 8 973 EUR) en een belasting over de toegevoegde waarde van 280 387 SEK (ongeveer 24 676 EUR) (hierna: „douaneschuld”).
12 Malmö Motorrenovering heeft bij de Förvaltningsrätt i Linköping (bestuursrechter in eerste aanleg Linköping, Zweden) beroep ingesteld tegen het besluit van de douaneautoriteit dat de douaneschuld heeft vastgesteld. Deze rechter heeft bepaald dat, ten eerste, Malmö Motorrenovering in haar douaneaangifte geen datum voor wederuitvoer van de auto in kwestie had opgegeven en het haar bedoeling was om deze auto na afloop van het raceseizoen weder uit te voeren, ten tweede, niets in de stukken erop wijst dat deze vennootschap doelbewust wilde misleiden en, ten derde, er volgens de douaneautoriteit geen reden was om deze vennootschap geen termijn toe te staan tot de datum van de daadwerkelijke wederuitvoer van de auto indien deze datum in de belastingaangifte zou zijn vermeld. Derhalve heeft voornoemde rechter dit beroep toegewezen en op grond van artikel 124, lid 1, onder h), van het douanewetboek beslist dat de douaneschuld teniet is gegaan.
13 De douaneautoriteit heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de Kammarrätt i Jönköping (bestuursrechter in tweede aanleg Jönköping, Zweden). Volgens deze rechter kan de douaneschuld niet tenietgaan op grond van artikel 124, lid 1, onder h), van het douanewetboek. Om vrijstelling te verlenen op grond van deze bepaling en artikel 103, onder a), van gedelegeerde verordening 2015/2446 had immers moeten worden onderzocht of Malmö Motorrenovering een verlenging van de termijn voor wederuitvoer van de auto in kwestie had kunnen verkrijgen als zij hiervoor een aanvraag had ingediend bij de douaneautoriteit. Malmö Motorrenovering heeft echter niet aangetoond dat dit het geval was, aangezien zij zich voor een dergelijke verlenging ter ondersteuning van haar aanvraag had moeten beroepen op uitzonderlijke omstandigheden.
14 Malmö Motorrenovering heeft bij de Högsta förvaltningsdomstol (hoogste bestuursrechter, Zweden), de verwijzende rechter, cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de Kammarrätt i Jönköping.
15 De verwijzende rechter merkt op dat, hoewel de partijen in het hoofdgeding Malmö Motorrenovering en de algemene vertegenwoordiger – die het algemeen belang vertegenwoordigt – zijn, de douaneautoriteit de mogelijkheid heeft gehad om opmerkingen in te dienen. De partijen in het hoofdgeding en de douaneautoriteit verschillen van mening over hoe artikel 251 van het douanewetboek moet worden uitgelegd.
16 Malmö Motorrenovering en de algemene vertegenwoordiger voeren aan dat artikel 251, lid 3, van het douanewetboek aldus moet worden uitgelegd dat er alleen sprake moet zijn van uitzonderlijke omstandigheden wanneer een aanvraag om verlenging van de termijn gedurende welke ingevoerde goederen onder de regeling tijdelijke invoer kunnen blijven ertoe leidt dat de duur van de termijn en de gevraagde verlenging gezamenlijk de maximale termijn van 24 maanden, zoals vastgelegd in artikel 251, lid 2, overschrijden. Volgens deze uitlegging hoeft er geen sprake te zijn van uitzonderlijke omstandigheden wanneer, zoals in de situatie in het hoofdgeding, deze periode niet langer is dan 24 maanden.
17 Daarentegen volgt volgens de douaneautoriteit uit de verwijzing in artikel 251, lid 3, naar de leden 1 en 2 ervan dat er sprake moet zijn van uitzonderlijke omstandigheden in alle gevallen waarin het toegestane gebruik niet kan worden voltooid binnen de oorspronkelijk toegestane termijn, ook in gevallen waarin de gecumuleerde termijn minder is dan 24 maanden.
18 De Högsta förvaltningsdomstol meent dat de bewoordingen van artikel 251 van het douanewetboek geen van beide uitleggingen uitsluiten.
19 In deze context heeft de Högsta förvaltningsdomstol de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:
Beantwoording van de prejudiciële vraag
20 Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 251 van het douanewetboek aldus moet worden uitgelegd dat een verlenging van de op grond van lid 1 van dit artikel vastgelegde termijn waarbinnen een goed onder de regeling tijdelijke invoer kan blijven, vereist dat er sprake is van „uitzonderlijke omstandigheden” in de zin van lid 3 van dit artikel, wanneer deze verlenging niet tot gevolg heeft dat de totale verblijfsduur van dit goed onder deze regeling langer is dan de in lid 2 van dat artikel vastgestelde maximale termijn van 24 maanden.
21 Vooraf moet in herinnering worden gebracht dat artikel 250, lid 1, van het douanewetboek bepaalt dat de regeling tijdelijke invoer een afwijkende regeling is die toelaat dat voor onder de regeling tijdelijke invoer bestemde niet-Uniegoederen in het douanegebied van de Unie een specifieke bestemming kan worden gegeven, met gehele of gedeeltelijke vrijstelling van invoerrechten. Bepalingen die voorzien in een vrijstelling van douanerechten zijn uitzonderingen op het beginsel dat op in de Unie ingevoerde producten in het algemeen douanerechten worden geheven, en moeten bijgevolg – als afwijkende bepalingen – strikt worden uitgelegd (zie in die zin arresten van 17 februari 2011, Marishipping and Transport, C‑11/10, EU:C:2011:91, punt 16, en 5 september 2024, BIOR, C‑344/23, EU:C:2024:696, punt 44).
22 Overeenkomstig artikel 251, lid 1, van het douanewetboek moeten de douaneautoriteiten de termijn vaststellen waarbinnen de goederen die onder deze regeling zijn geplaatst, wederuitgevoerd moeten zijn of onder een volgende douaneregeling moeten zijn geplaatst. Deze termijn moet lang genoeg zijn om het doel van het toegestane gebruik te bereiken.
23 Artikel 251, lid 2, bepaalt dat „[b]ehalve wanneer anders is bepaald, [...] de maximale termijn gedurende welke goederen zich voor dezelfde doeleinden en onder de verantwoordelijkheid van dezelfde vergunninghouder onder de regeling tijdelijke invoer mogen bevinden, 24 maanden [bedraagt]”.
24 Krachtens artikel 251, lid 3, kunnen de douaneautoriteiten in uitzonderlijke omstandigheden, wanneer het doel van het toegestane gebruik niet kan worden bereikt binnen de in de leden 1 en 2 bedoelde termijnen, deze termijnen met een redelijke duur verlengen indien de vergunninghouder een gerechtvaardigde aanvraag daartoe indient. Ten slotte kan volgens artikel 251, lid 4, van het douanewetboek, behoudens in niet voorziene gevallen, de totale termijn gedurende welke de goederen zich onder deze regeling mogen bevinden niet langer zijn dan 10 jaar.
25 Uit de gecombineerde lezing van de leden 1 tot en met 3 van artikel 251 van het douanewetboek blijkt dat lid 1 van dit artikel de verplichting oplegt om een toereikende termijn vast te leggen gedurende welke ingevoerde goederen zich onder de regeling tijdelijke invoer mogen bevinden en dat lid 2 enkel bepaalt dat, „[b]ehalve wanneer anders is bepaald”, de maximumduur van deze termijn 24 maanden is. Lid 3 van dit artikel is een dergelijke hiervan afwijkende bepaling, aangezien het toestaat dat deze termijn tot na die maximumduur wordt verlengd. Door het enkelvoud te gebruiken verwijst dit lid 3 dus naar één enkele termijn waarvan de duur voortvloeit uit de gezamenlijke toepassing van de leden 1 en 2.
26 Bijgevolg zijn uitzonderlijke omstandigheden slechts vereist wanneer deze maximale termijn van 24 maanden ontoereikend blijkt om het doel van het toegestane gebruik te bereiken. In een dergelijke situatie kan de verlenging van de termijn worden toegestaan als uit een in overeenstemming met de in punt 21 van dit arrest in herinnering gebrachte vereisten van een strikte uitlegging van de regeling tijdelijke invoer gevoerd onderzoek blijkt dat de rechtvaardigingen die de houder van de douanevergunning ter ondersteuning van zijn aanvraag heeft aangevoerd, kunnen worden gekwalificeerd als „uitzonderlijke omstandigheden”. Overeenkomstig artikel 251, lid 4, van het douanewetboek kan een dergelijke verlenging, behoudens in niet voorziene gevallen, niet leiden tot een termijn van langer dan 10 jaar.
27 Uit de bewoordingen van artikel 251 van het douanewetboek blijkt dus dat er sprake moet zijn van „uitzonderlijke omstandigheden” in de zin van lid 3 van dit artikel wanneer de gecumuleerde termijn van de aanvankelijk op grond van lid 1 van dit artikel vastgestelde termijn en de gevraagde verlenging van deze termijn langer is dan de in lid 2 van dit artikel vastgelegde maximale termijn van 24 maanden.
28 In casu blijkt uit het verzoek om een prejudiciële beslissing dat Malmö Motorrenovering op 30 april 2019 onder de regeling tijdelijke invoer een raceauto in de Unie heeft ingevoerd om deze te gebruiken tijdens races, waarvan de laatste zou plaatsvinden op 8 september 2019. De douaneautoriteit had de termijn waarbinnen de auto moest worden wederuitgevoerd echter vastgesteld op 30 juli 2019, dus nog vóór het doel waarvoor de auto ingevoerd was, kon worden gerealiseerd. Het is niet duidelijk waarom voor deze datum is gekozen. Omdat de betrokken auto is wederuitgevoerd op 19 september 2019, en dus na het verstrijken van de termijn, heeft de douaneautoriteit overeenkomstig artikel 79, lid 1, onder a), van het douanewetboek een douaneschuld vastgesteld.
29 Uit dit verzoek blijkt ook dat partijen in het hoofdgeding het erover eens zijn dat de door de douaneautoriteit vastgestelde termijn voor wederuitvoer niet toereikend was om het doel van het toegestane gebruik te bereiken, dat een termijn korter dan 24 maanden voldoende zou zijn geweest om het doel te bereiken en dat de niet-naleving van de regeling tijdelijke invoer niet te wijten was aan enige misleiding. In deze omstandigheden heeft Malmö Motorrenovering verzocht om deze douaneschuld als tenietgegaan te beschouwen.
30 In dit verband moet worden opgemerkt dat – overeenkomstig artikel 124, lid 1, onder h), van het douanewetboek – een op grond van artikel 79 van dit wetboek ontstane douaneschuld tenietgaat wanneer is voldaan aan twee voorwaarden, namelijk, ten eerste, dat het verzuim dat tot het ontstaan van deze schuld heeft geleid geen werkelijke gevolgen heeft gehad voor het juiste functioneren van de betrokken douaneregeling en geen poging tot bedrog inhield en, ten tweede, dat alle formaliteiten die nodig zijn om de situatie van de betrokken goederen te regulariseren, naderhand worden vervuld.
31 Volgens artikel 103, onder a), van gedelegeerde verordening 2015/2446 heeft een verzuim geen werkelijke gevolgen voor het juiste functioneren van de toepasselijke douaneregeling wanneer de periode van overschrijding van een termijn niet langer is dan de termijnverlenging die zou zijn toegekend indien deze verlenging was aangevraagd.
32 Zoals blijkt uit de in punt 27 van dit arrest gegeven uitlegging van artikel 251 van het douanewetboek, had de douaneautoriteit een verlenging van de oorspronkelijk op grond van lid 1 van dit artikel vastgestelde termijn kunnen toekennen tot de datum waarop de auto in kwestie wederuitgevoerd zou worden, namelijk 19 september 2019, zonder dat er sprake moest zijn van uitzonderlijke omstandigheden. De oorspronkelijke termijn en deze verlenging zouden namelijk niet de in lid 2 van dat artikel vastgelegde maximale termijn van 24 maanden overschrijden. Indien is voldaan aan de andere voorwaarden van artikel 124, lid 1, onder h), van het douanewetboek, hetgeen door de verwijzende rechter dient te worden nagegaan, moet de douaneschuld als tenietgegaan worden beschouwd.
33 Gezien het bovenstaande moet op de vraag van de verwijzende rechter worden geantwoord dat artikel 251 van het douanewetboek aldus moet worden uitgelegd dat een verlenging van de op grond van lid 1 van dit artikel vastgelegde termijn waarbinnen een goed onder de regeling tijdelijke invoer kan blijven, niet vereist dat er sprake is van „uitzonderlijke omstandigheden” in de zin van lid 3 van dit artikel, wanneer deze verlenging niet tot gevolg heeft dat de totale verblijfsduur van dit goed onder deze regeling langer is dan de in lid 2 van dat artikel vastgestelde maximale termijn van 24 maanden.
Kosten
34 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Achtste kamer) verklaart voor recht:
Artikel 251 van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie, zoals gewijzigd bij verordening (EU) 2019/474 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019,
moet aldus worden uitgelegd dat
een verlenging van de op grond van lid 1 van dit artikel vastgelegde termijn waarbinnen een goed onder de regeling tijdelijke invoer kan blijven, niet vereist dat er sprake is van „uitzonderlijke omstandigheden” in de zin van lid 3 van dit artikel, wanneer deze verlenging niet tot gevolg heeft dat de totale verblijfsduur van dit goed onder deze regeling langer is dan de in lid 2 van dat artikel vastgestelde maximale termijn van 24 maanden.
ondertekeningen
Procestaal: Zweeds.