Direct naar content gaan

Samenvatting

Vervolg van procedure ‘A-Fonds’.

Bij tussenuitspraak van 12 oktober 2017 heeft Hof Den Bosch in deze procedure prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ. Na de beantwoording daarvan door het HvJ (2 mei 2019, C-598/17 (A-Fonds), ECLI:EU:C:2019:352, NLF 2019/1177, met noot van Van Hulten) heeft het Hof bij tussenuitspraak van 12 juli 2019 prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad die met twee arresten zijn beantwoord (HR 24 januari 2020, 19/03341, ECLI:NL:HR:2020:115 en HR 18 december 2020, 19/03341, ECLI:NL:HR:2020:2097, NLF 2021/0319).

Ter zitting van het Hof van 20 mei 2022 is gebleken dat het geschil thans beperkt is tot de vraag of X (A-fonds; belanghebbende) recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting omdat zij (a) als doelvermogen moet worden gekwalificeerd en (b) vergelijkbaar moet worden geacht met een fiscale beleggingsinstelling zoals bedoeld in artikel 28 Wet VpB 1969.

Het Hof ziet geen goede grond om X tegen te werpen dat het fonds aanvankelijk te kennen heeft gegeven niet als doelvermogen te moeten worden gekwalificeerd en nadien van standpunt is gewijzigd naar aanleiding van de uitspraak van Hof Den Bosch van 3 september 2021, 18/00721 e.a., ECLI:NL:GHSHE:2021:2629, NLF 2021/1746.

Het Hof gaat verder ook thans nog uit van zijn oordeel dat X niet als zelfstandig lichaam kan worden gekwalificeerd, kort samengevat, omdat via X niet voor gemene rekening wordt belegd. X is in werkelijkheid een individueel (privé)beleggingsfonds van B, waarmee nimmer is beoogd voor rekening van meer dan één aandeelhouder te beleggen.

X kan wegens de uitgifte van bewijzen van deelgerechtigdheid aan B niet als doelvermogen worden gekwalificeerd, oordeelt het Hof.

X betoogt dat het desalniettemin recht heeft op voorkoming van economisch dubbele belastingheffing, door middel van de door hem verzochte teruggave van dividendbelasting, (kortweg) omdat X daar als naar vreemd recht opgericht fonds hoe dan ook recht op zou hebben. X beroept zich in dit verband onder meer op het arrest van het HvJ in de zaak A SCPI (7 april 2022, C‑342/20, ECLI:EU:C:2022:276, NLF 2022/0831, met noot van Mengelers). Het Hof verwerpt het betoog.

Na de zitting van 20 mei 2022 is niet langer in geschil dat B geen recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting.

Het hoger beroep is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Dividendbelasting
Belastingtijdvak
2002-2008
Instantie
Hof Den Bosch
Datum instantie
20 juli 2022
Rolnummer
14/00640; 14/00641; 14/00642; 14/00643; 14/00644; 14/00645
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:2458
Auteur(s)
mr. L.H.C. Mengelers
Lubbers, Boer & Douma
NLF-nummer
NLF 2022/1633
Aflevering
25 augustus 2022
Judoregnummer
JCDI:NFB5199
bwbr0002672&artikel=3,bwbr0002672&artikel=3,bwbr0002672&artikel=28,bwbr0002672&artikel=28

Naar de bovenkant van de pagina