Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) verrichtte diensten aan een bedrijfstakpensioenfonds.

In geschil is of X ten onrechte € 201.959 aan omzetbelasting heeft voldaan, omdat de diensten die zij aan het pensioenfonds heeft verricht zijn vrijgesteld op grond van artikel 11, lid 1, onderdeel i, onder 3°, Wet OB 1968. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het pensioenfonds is aan te merken als een gemeenschappelijk beleggingsfonds in de zin van artikel 135, lid 1, onderdeel g, Btw-richtlijn. Partijen verschillen van mening over de vraag of de deelnemers van het pensioenfonds beleggingsrisico dragen. Niet in geschil is dat het pensioenfonds geen icbe is.

Volgens Rechtbank Gelderland is het niet buiten redelijke twijfel op welke wijze artikel 135, lid 1, onderdeel g, Btw-richtlijn moet worden uitgelegd.

Zij stelt de volgende prejudiciële vragen aan het HvJ.

1. Dient artikel 135, lid 1, onderdeel g, Btw-richtlijn aldus te worden uitgelegd dat deelnemers aan een pensioenfonds zoals in het hoofdgeding aan de orde is, kunnen worden geacht beleggingsrisico te lopen, en brengt dit mee dat het pensioenfonds een ‘gemeenschappelijke beleggingsfonds’ in de zin van deze bepaling vormt?

Is daarbij van belang:

  • of deelnemers een individueel beleggingsrisico lopen, of is het voldoende dat de deelnemers als collectief, en niemand anders, de gevolgen dragen van de resultaten van de beleggingen?
  • wat de omvang van het collectieve dan wel het individuele risico is?
  • in hoeverre de hoogte van de pensioenuitkering mede afhankelijk is van andere factoren, zoals het aantal jaren van pensioenopbouw, de hoogte van het salaris en de rekenrente?
  • dat het pensioenfonds vanaf 1 januari 2018 geen actieve opbouw meer kent en vanwege de lage beleidsdekkingsgraad verplicht is over te gaan tot een collectieve waardeoverdracht aan een verzekeraar of een ander pensioenfonds?

2. Brengt het beginsel van fiscale neutraliteit met zich dat voor de toepassing van artikel 135, lid 1, onderdeel g, Btw-richtlijn, bij fondsen die geen icbe zijn, niet uitsluitend moet worden beoordeeld of deze vergelijkbaar zijn met een icbe, maar ook of zij bezien vanuit het oogpunt van de gemiddelde consument vergelijkbaar zijn met andere fondsen die geen icbe zijn, maar die door de lidstaat wel als gemeenschappelijke beleggingsfondsen worden beschouwd?

De zaak wordt aangehouden.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
3e kwartaal 2017
Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum instantie
6 oktober 2022
Rolnummer
19/6769
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2022:5653
Auteur(s)
prof. mr. dr. R.A. Wolf
Baker & McKenzie/Rijksuniversiteit Groningen
NLF-nummer
NLF 2022/2083
Aflevering
27 oktober 2022
Judoregnummer
JCDI:NFB5291
bwbr0002629&artikel=11&lid=1,bwbr0002629&artikel=11&lid=1,bwbr0002629&artikel=11&lid=1,bwbr0002629&artikel=11&lid=1,celex32006l0112&artikel=135,celex32006l0112&artikel=135

Naar de bovenkant van de pagina