Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) drijft sinds 1997 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De onderneming houdt zich bezig met de verkoop van motorbrandstoffen en shop-artikelen. Daarnaast wordt een uitgebreide carwash geëxploiteerd. Op 12 juli 2010 zijn X en D (bv) een huurovereenkomst aangegaan inzake de huur van de onderneming van X.

Bij notariële akte van 29 maart 2018 heeft X een bv opgericht (hierna: F). Bij notariële akte van eveneens 29 maart 2018 is de eenmanszaak van X ingebracht in F. In geschil is of X gebruik kan maken van de geruisloze-inbrengfaciliteit van artikel 3.65 Wet IB 2001 onder de goedkeuring zoals bedoeld in onderdeel 2.2.2.a van het besluit van 30 juni 2010, DGB2010/3599M.

Volgens Rechtbank Noord-Holland is dat niet het geval. Aangezien X niet verbonden wordt voor de verplichtingen van de na het ingaan van de huurovereenkomst door D gedreven onderneming, en op hem ook geen investeringsplicht rustte met betrekking tot de roerende zaken die voor de onderneming gebruikt werden, komt hij niet voor de faciliteit in aanmerking.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2018
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum instantie
1 december 2020
Rolnummer
20/1608
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:11280
Auteur(s)
drs. M.T.E. Robben
Erasmus Universiteit Rotterdam/Robben Fiscalisten BV
NLF-nummer
NLF 2021/0523
Aflevering
11 maart 2021
Judoregnummer
JCDI:NFB4174
bwbr0011353&artikel=3.4,bwbr0011353&artikel=3.65,bwbr0011353&artikel=3.65&lid=4,bwbr0011353&artikel=3.65&lid=5,bwbr0011353&artikel=3.4,bwbr0011353&artikel=3.65

Naar de bovenkant van de pagina