Aanslagen toeristenbelasting wegens strijd met gelijkheidsbeginsel vernietigd
Rechtbank Oost-Brabant, 29 mei 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(38)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur(1)
- Recent(2)
Samenvatting
De Heffingsambtenaar heeft aan ondernemer X (belanghebbende) aanslagen toeristenbelasting voor de jaren 2021 en 2022 opgelegd van resp. € 4.681,88 en € 2.413,64.
In de Verordening toeristenbelasting voor het jaar 2022 van de gemeente Bladel is een korting van 50% opgenomen voor ondernemers die arbeidsmigranten huisvesten in een verblijf waarvan de huisvester is ingeschreven en gecertificeerd in het register van de stichting normeren flexwonen (SNF). X stelt onweersproken dat zij niet ingeschreven kan worden in dat register en daardoor niet in aanmerking komt voor die korting. Zij acht sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel.
De door X bepleite beroepsgrond over de exceptieve toetsing van de verordening slaagt.
Bij gebreke van een objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond leidt de korting volgens Rechtbank Oost-Brabant tot ongelijke behandeling van rechtens gelijke gevallen.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt wanneer in een meerderheid van de met het geval van X vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven. X heeft aannemelijk gemaakt dat daarvan voor de jaren 2021 en 2022 sprake is geweest.
De aanslagen worden vernietigd.
BRON
Uitspraak van de meervoudige kamer van 29 mei 2024 in de zaak tussen
eiseres, uit woonplaats, eiseres gemachtigde: naam,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Bladel (de heffingsambtenaar M. Deelen, gemachtigde: mr. A.J. van Griethuijsen).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de (voorlopige) aanslagen toeristenbelasting voor de belastingjaren 2021 en 2022. In geschil is of de Verordening toeristenbelasting 2022 in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en of de heffingsambtenaar in 2021 en 2022 in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld.
1.1. De heffingsambtenaar heeft aan eiseres voor het belastingjaar 2021 een aanslag toeristenbelasting (met aanslagnummer [nummer] ) van 31 maart 2022 opgelegd van € 4.681,88. De heffingsambtenaar heeft aan eiseres voor het belastingjaar 2022 een voorlopige aanslag toeristenbelasting (met aanslagnummer [nummer] ) van 20 oktober 2022 opgelegd van € 2.413,64.
1.2. Met de uitspraken op bezwaar van 28 december 2022 en 29 december 2022 heeft de heffingsambtenaar de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
1.3. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de uitspraken en de heffingsambtenaar heeft op de beroepen (bij de rechtbank geregistreerd onder SHE 23/470 en SHE 23/471) gereageerd met een verweerschrift.
1.4. Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
1.5. De rechtbank heeft de beroepen op 19 december 2023 op zitting gevoegd behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde, de heffingsambtenaar en zijn gemachtigde.
Feiten
2. Eiseres biedt vanaf 2021 als verhuurder van woonruimte gelegenheid tot het houden van verblijf in vier recreatiewoningen in [woonplaats] .
2.1. Op 4 november 2021 kwam tijdens een raadsvergadering van de gemeenteraad van de gemeente Bladel het onderwerp toeristenbelasting aan de orde. Daarbij werd naar voren gebracht (de rechtbank begrijpt: door een wethouder) dat de Verordening toeristenbelasting in de gemeente niet juist wordt uitgevoerd. Van een bepaalde onderneming is namelijk bekend dat deze aan arbeidsmigranten verblijf aanbiedt, maar dat deze onderneming niet wordt aangeslagen. Tijdens de vergadering wordt (de rechtbank begrijpt door de wethouder) opgemerkt dat het niet terecht zou zijn alleen die onderneming aan te slaan, waar het makkelijk binnen te halen is. Dat zou rechtsongelijkheid scheppen. Vervolgens wordt de stemming over de Verordening toeristenbelasting 2022 uitgesteld tot de volgende vergadering. Dan zal er een advies zijn waarin zal worden vermeld in hoeverre de Verordening toeristenbelasting 2022 moet worden aangepast om niet te heffen voor arbeidsmigranten, dan wel dat die worden opgespoord en aangeslagen op een wijze die recht doet aan de Verordening.
2.2. Dit heeft ertoe geleid dat op 16 december 2021 tijdens de raadsvergadering een amendement wordt aangenomen. In dit amendement is het volgende overwogen:
2.3. ““Kennis genomen hebbende van :
- Raadsvoorstel R21.156 inzake de Toeristenbelasting 2022, waarmee wordt voorgesteld de heffing van toeristenbelasting van arbeidsmigranten vanaf belastingjaar 2022 daadwerkelijk in de praktijk te brengen,
Overwegende dat:
- Eenieder die verblijft in de gemeente Bladel en geen ingezetene is met een adres in de gemeente, met dit voorstel € ,66 per nacht belasting dient te betalen;
- Tot op heden arbeidsmigranten deze belasting niet betaalden, maar indien dit voorstel wordt aangenomen zij deze belasting wel dienen af te dragen;
- Deze groep mensen dan op jaarbasis tussen de € 00-€ 00 aan toeristenbelasting betaalt;
- Dit bedrag op jaarbasis niet in verhouding staat tot de OZB die ingezetenen van de gemeente Bladel betalen;
- Het derhalve beter is om een onderscheidend tarief te hanteren voor deze groep mensen;
- Dit alleen op een objectieve grond mogelijk is;
- Daarbij het onderscheid kan worden gemaakt op basis van het hebben van een certificaat door de huisvester, namelijk het certificaat van de stichting normering Flexwonen (SNF);
- Een onderscheid in tarief voor huisvesters met een certificaat en zonder certificaat vormt immers een objectieve grond om op te onderscheiden;
- Een beroep op het gelijkheidsbeginsel door iemand die hier juridische strijd over wil leveren, daardoor geen kans heeft;
- Alle andere aanslagen en de verordening hiermee juridisch houdbaar zijn;
- Daardoor ook geen financieel risico wordt gelopen op de geprognosticeerde opbrengsten uit de toeristenbelasting;
- Met het differentiëren van het tarief niet alleen een rechtvaardige regeling wordt getroffen waarmee arbeidsmigranten bijdragen aan toeristenbelasting, bovendien wordt gestimuleerd dat meer huisvesters aan de normen van het certificaat van SNF gaan voldoen, en daarmee wordt een stimulans gegeven om betere huisvesting in de gemeente Bladel aan arbeidsmigranten te realiseren;
- Bladel is hiermee innovatief op het gebied van huisvesting van arbeidsmigranten, maar ook op het gebied van de heffing van de verblijfsbelasting van deze migranten;
- Een tarief van 50% (in 2022 zijnde € ,83) enerzijds een substantiële bijdrage oplevert door een arbeidsmigrant voor het gebruik van gemeentelijke voorzieningen, en anderzijds ook een stimulans is voor een arbeidsmigrant om zijn huisvester ervan te overtuigen dat hij liever in een SNF gecertificeerde woning/verblijf zit”.
2.4. Op deze wijze is de Verordening Toeristenbelasting 2022 tot stand gekomen. Op 20 oktober 2022 heeft de heffingsambtenaar eiseres een voorlopige aanslag toeristenbelasting voor het belastingjaar 2022 opgelegd.
Regelgeving
3. In de Verordening toeristenbelasting 2022 is, voor zover hier relevant, het volgende opgenomen:
Artikel 1, onder n:
Huisvesting: de woonruimte die door een huisvester specifiek voor arbeidsmigranten wordt ingezet of anderszins ter beschikking wordt gesteld.
Artikel 2:
Onder de naam verblijfsbelasting wordt een directe belasting geheven voor:
a.: Het houden van verblijf met overnachting binnen de gemeente tegen een vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de Basisregistratie Personen zijn ingeschreven;
Artikel 6 Belastingtarief
1. Het tarief bedraagt per persoon per overnachting € 1,66.2. In afwijking van hetgeen is bepaald in het eerste lid, bedraagt het tarief voor verblijf in andere accommodaties dan vakantieonderkomens of niet beroepsmatig verhuurde ruimten én op terreinen, per persoon, per overnachting € 1,56.
3. In afwijking van hetgeen is bepaald in het eerste lid, bedraagt het tarief voor het verblijf in huisvesting waarvan de huisvester gecertificeerd is door en ingeschreven is in het register van de Stichting Normering Flexwonen per persoon, per overnachting 50% van het in lid 1 vermelde tarief.
4. In afwijking van het eerste en tweede lid gelden voor jaar, seizoenplaatsen en arrangementen de navolgende tarieven:
Jaarplaats |
€ 280,00 |
Seizoenplaats |
€ 187,00 |
Voorseizoenarrangement |
€ 107,00 |
Naseizoenarrangement |
€ 46,00 |
Maandarrangement |
€ 39,00 |
Beoordeling door de rechtbank
Exceptieve toetsing van de Verordening toeristenbelasting 2022
4. Eiseres is van mening dat de Verordening toeristenbelasting voor het jaar 2022 (hierna: Verordening) een opmerkelijke korting van 50% bevat voor ondernemers die arbeidsmigranten huisvesten in een verblijf waarvan de huisvester is ingeschreven en gecertificeerd in het register van de stichting normeren flexwonen (SNF). Deze korting vindt zij in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Eiseres stelt onweersproken dat zij niet ingeschreven kan worden in dat register en daardoor niet in aanmerking komt voor die korting. Dit kortingstarief leidt volgens eiseres tot oneerlijke concurrentie. Door de korting van 50% op het tarief voor ondernemers die arbeidsmigranten huisvesten in een verblijf waarvan de huisvester is ingeschreven in het register van de SNF betalen niet alle ondernemers hetzelfde tarief. Een belastingmaatregel is volgens haar niet het juiste instrument om de kwaliteit van huisvesting voor arbeidsmigranten te toetsen. Eiseres verzoekt om exceptieve toetsing.
4.1. De heffingsambtenaar is van mening dat geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel en dat er een rechtvaardigingsgrond bestaat voor de in de Verordening opgenomen korting.
4.2. De rechtbank zal deze beroepsgrond over de exceptieve toetsing van de Verordening als eerste behandelen omdat deze beroepsgrond verstrekkend is. De rechtbank is ook van oordeel dat partijen gelet op het gevoerde debat recht hebben op een antwoord op de vraag of de Verordening deze toetsing kan doorstaan.
5. Op 1 juli 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep over de zogeheten exceptieve toetsing het volgende overwogen:
(…) Algemeen verbindende voorschriften, die geen wet in formele zin zijn, kunnen worden getoetst op rechtmatigheid, in het bijzonder op verenigbaarheid met hogere regelgeving. Daarnaast komt in de rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld in de uitspraak van 19 mei 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD2441, tot uitdrukking dat aan de inhoud of de wijze van totstandkoming van een algemeen verbindend voorschrift zodanig ernstige gebreken kunnen kleven dat dit voorschrift om die reden niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren beslissingen. Dit betekent dat aan de rechter de bevoegdheid toekomt te bezien of het betreffende algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het in geding betrokken besluit. Bij die, niet rechtstreekse, toetsing van het algemeen verbindende voorschrift vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer. De intensiteit van die beoordeling is afhankelijk van onder meer de beslissingsruimte die het vaststellend orgaan heeft, gelet op de aard en inhoud van de vaststellingsbevoegdheid en de daarbij te betrekken belangen. Die beoordeling kan materieel terughoudend zijn als de beslissingsruimte voortvloeit uit de feitelijke of technische complexiteit van de materie, dan wel als bij het nemen van de beslissing politiek-bestuurlijke afwegingen kunnen worden of zijn gemaakt. In dat laatste geval heeft de rechter niet de taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen wordt toegekend naar eigen inzicht vast te stellen. Wat betreft de in acht te nemen belangen en de weging van die belangen geldt dat de beoordeling daarvan intensiever kan zijn naarmate het algemeen verbindend voorschrift meer ingrijpt in het leven van de belanghebbende(n) en daarbij fundamentele rechten aan de orde zijn.Bij de toetsing van de wijze waarop aan de beslissingsruimte inhoud is gegeven kunnen het beginsel van zorgvuldige besluitvorming (artikel 3:2 van de Awb) en het ongeschreven beginsel van een deugdelijke motivering een rol spelen. Anders dan de conclusie (zie 8.5 van de conclusie) is de Raad van oordeel, dat enkele strijd met de hiervoor genoemde formele beginselen niet kan leiden tot het onverbindend verklaren van een algemeen verbindend voorschrift. Dat laat onverlet dat, indien als gevolg van een gebrekkige motivering of onzorgvuldige voorbereiding door de rechter niet kan worden beoordeeld of er strijd is met hogere regelgeving, de algemene rechtsbeginselen of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, dit ertoe kan leiden dat de bestuursrechter een algemeen verbindend voorschrift buiten toepassing laat en een daarop berustend uitvoeringsbesluit om die reden vernietigt. Als het vaststellende orgaan bij het voorbereiden en nemen van een algemeen verbindend voorschrift de negatieve gevolgen daarvan voor een bepaalde groep uitdrukkelijk heeft betrokken en de afweging deugdelijk heeft gemotiveerd, voldoet deze keuze aan het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel en beperkt de toetsing door de bestuursrechter zich tot de vraag of de regeling in strijd is met het beginsel van een niet-onevenredige belangenafweging.
5.1. In belastingzaken zoals deze beroepszaak, is dit kader volgens rechtspraak van de Hoge Raad (HR) ook van toepassing.
6. Eiseres is van mening dat met de Verordening het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijke lagere wet- of regelgeving wordt geschonden, en heeft daarbij met name kritiek geuit op de korting van 50% op de heffing voor gecertificeerde bedrijven die arbeidsmigranten huisvesten. De aangevoerde schending van het gelijkheidsbeginsel is naar het oordeel van de rechtbank ook te op te vatten als een beroep op schending van artikel 1 van de Grondwet door artikel 6, derde lid, van de Verordening. De vraag is dus of er een objectieve en redelijke rechtvaardiging aanwijsbaar is voor het gemaakte onderscheid en de daaruit volgende ongelijke behandeling van, volgens de rechtbank, in het licht van de regeling (toeristenbelasting) bezien, gelijke gevallen.
6.1. De heffingsambtenaar heeft daarover op de zitting gesteld dat arbeidsmigranten minder gebruik zouden maken van gemeentelijke voorzieningen. Eiseres heeft dit betwist. De heffingsambtenaar heeft zijn stelling niet onderbouwd met onderzoek of op andere wijze aannemelijk gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank kan worden aangenomen dat iedereen, ook arbeidsmigranten, gebruik maakt van gemeentelijke voorzieningen binnen de gemeente. Het is aannemelijk dat ook arbeidsmigranten gebruik maken of genieten van de vruchten van de uit de algemene middelen bekostigde gemeentelijke diensten en activiteiten. De rechtbank volgt de heffingsambtenaar niet in zijn betoog.
6.2. In het onder 2.3 genoemde amendement is een andere rechtvaardigingsgrond genoemd, namelijk het beter huisvesten van arbeidsmigranten. Een rechtvaardigingsgrond is alleen aanvaardbaar indien die objectief en redelijk is. Dat kan alleen worden beoordeeld in het kader van de heffing waar het om gaat. In de parlementaire geschiedenis van artikel 223 en 224 van de Gemeentewet is daarover het volgende opgemerkt:
Hoewel beide belastingen (de rechtbank begrijpt: forensenbelasting (art. 223 Gemeentewet) en toeristenbelasting (art. 224 Gemeentewet)) een heel verschillende historische achtergrond hebben - de toeristenbelasting is de opvolger van de logeergastenbelasting, de woonforensenbelasting is in het leven geroepen naar aanleiding van problemen die de destijds bestaande gemeentelijke inkomstenbelasting met zich bracht - berusten ze beide op dezelfde basisgedachten. In de gemeente verblijven personen, die niet in de gemeente woonachtig zijn in de volle betekenis van dit begrip, maar die wel profiteren van de gemeentelijke voorzieningen. Gemeenten maken kosten voor voorzieningen die zij mede ten behoeve van deze personen tot stand brengen of in stand houden, doch ontberen ten aanzien van deze niet-inwoners de vergoeding per inwoner uit het Gemeentefonds.
Van beide belastingen komt de opbrengst ten goede aan de algemene middelen van de gemeente. De belastingen hebben noch het karakter van een bestemmingsbelasting, noch dat van een profijtbelasting. Wel zijn zoals gezegd beide heffingen mede op de profijtgedachte in ruime zin gebaseerd, doch zij zijn niet bedoeld voor specifiek verhaal van kosten welke de gemeente maakt ten behoeve van bepaalde voorzieningen. (…) [B]ij deze beide belastingen treft de overeenkomst in rechtsgrond: het verhalen van kosten van gemeentelijke voorzieningen, die mede bestaan ten behoeve van personen, die niet als inwoner van de gemeente kunnen worden aangemerkt, maar die wel van die voorzieningen profiteren.
6.3. De toeristenbelasting heeft dus tot doel het verhalen van kosten van gemeentelijke voorzieningen, die er niet alleen zijn voor inwoners van de gemeente, maar ook voor personen, die niet als inwoner van de gemeente kunnen worden aangemerkt, maar die wel van die voorzieningen profiteren. Het bewerkstelligen dat huisvesters voldoen aan de normen van SNF op het terrein van huisvesting van arbeidsmigranten, is een geheel ander doel, dat op zichzelf geen verband houdt met het doel waarvoor de toeristenbelasting in het leven is geroepen. De rechtbank is zich ervan bewust dat het een politieke keuze is geweest om de korting in te voeren en dat het gezien de raadsvergadering nog maar de vraag is of het gewenst was (huisvesters van) arbeidsmigranten in de heffing te betrekken. De rechtbank is van oordeel dat dit niet in de weg staat aan exceptieve toetsing van de Verordening toeristenbelasting 2022 volgens het hierboven geschetste kader, ook al blijkt uit de rechtspraak van de Hoge Raad dat aan de gemeenten op dit punt een grote vrijheid toekomt. De motivering van de keuze om de korting in te voeren, is gezien de bedoeling van de toeristenbelasting ontoereikend om als een objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond te kunnen gelden. Bij gebreke van een objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond leidt de korting tot ongelijke behandeling van rechtens gelijke gevallen. Dit betekent dat artikel 6, derde lid, van de Verordening onverbindend is.
6.4. Daarmee is de aanslag voor het jaar 2022 niet van tafel, want de korting was niet op eiseres toegepast en kan ook niet op haar toegepast worden, gelet op het oordeel van de rechtbank. Daarom wordt hierna voor de jaren 2021 en 2022 gezamenlijk ingegaan op de vraag of de heffingsambtenaar eiseres in vergelijking met andere ondernemingen ongelijk heeft behandeld.
Ongelijke behandeling ten opzichte van andere ondernemingen
7. In deze beroepszaken voert eiseres aan dat de heffingsambtenaar haar in strijd met het gelijkheidsbeginsel voor de jaren 2021 en 2022 aanslagen toeristenbelasting heeft opgelegd. Zij wijst erop dat aan een parkeerterrein bij een logistiek centrum, aan een motorcrossterrein, een paardrijschool, een vakantiehuis en diverse Airbnb locaties over 2021 en 2022 geen aanslag toeristenbelasting is opgelegd. Ook heeft zij erop gewezen dat een onderneming die gelegenheid heeft geboden tot verblijf aan arbeidsmigranten, niet in de heffing is betrokken.
7.1. De heffingsambtenaar heeft over deze gevallen naar voren gebracht dat het niet om gelijke gevallen gaat. Verder heeft de heffingsambtenaar naar voren gebracht dat er onderzoek is gedaan, dat de uitkomsten daarvan nog niet bekend zijn, en dat er alsnog aanslagen zullen worden opgelegd als toeristenbelasting verschuldigd is. Er zal alsnog gehandhaafd worden, aldus de heffingsambtenaar. Volgens de heffingsambtenaar is er geen sprake van bewust begunstigend beleid. Over gelegenheden waar arbeidsmigranten verblijf houden zegt de heffingsambtenaar dat hij niet kan aantonen dat daarvoor vergoedingen worden betaald. De heffingsambtenaar heeft op de zitting verklaard dat hij die ochtend twee brieven heeft ondertekend met verzoeken tot het doen van aangifte voor toeristenbelasting. Later op de zitting is echter naar voren gekomen dat de uitkomsten van het onderzoek wel reeds bekend zijn, maar dat de heffingsambtenaar geen uitsluitsel kan geven of aan de huisvesters of aan de andere door eiseres genoemde ondernemingen, al aanslagen toeristenbelasting zijn opgelegd. De heffingsambtenaar heeft ook gezegd dat het parkeerterrein niet wordt aangemerkt als het bieden van gelegenheid tot verblijf omdat er geen bed is en dat met de beheerder van het motorcrossterrein een vaststellingsovereenkomst is gesloten omdat het exacte aantal overnachtingen niet geregistreerd kan worden.
7.2. De vraag is of de door eiseres genoemde gevallen, in het licht van de regeling (artikel 224 Gemeentewet) gelijke gevallen zijn. Van gelijke gevallen is sprake in de situatie dat het gaat om dezelfde relevante kenmerken. In een fiscaal-juridische context gaat het om kenmerken die relevant zijn voor de toepassing van een rechtsregel uit het belastingrecht. De vraag is dus of de door eiseres genoemde gevallen, situaties zijn waarbij gelegenheid wordt geboden tot het houden van verblijf met overnachting tegen een vergoeding. Dat in alle gevallen een vergoeding wordt betaald, is niet in geschil. Omdat de heffingsambtenaar over één van deze kwesties zegt dat geen bed wordt aangeboden (het parkeerterrein bij een logistiek centrum), gaat de rechtbank in op de betekenis van het houden van verblijf. De rechtbank is van oordeel dat dit, mede gezien de vaste jurisprudentie, een ruim begrip is en dat de door eiseres genoemde gevallen daaronder kunnen worden gebracht. Ter verduidelijking wordt tevens de toelichting op een modelverordening toeristenbelasting van de VNG hier geciteerd:
7.3. Het begrip 'verblijf houden' is ruim. Het kan ieder soort verblijf betreffen, zoals het verblijven in een ontspanningscentrum, in een museum, op het strand, in een hotel en een pension of op een kampeerterrein. Om praktische redenen is het belastbare feit beperkt tot het 'houden van verblijf met overnachten'. Voorts zijn de woorden 'tegen betaling van een vergoeding' opgenomen ten einde te voorkomen dat bijvoorbeeld het logeren bij familie of bekenden ook belast zou worden. Het belasten van overnachtingen bij familie of kennissen zou tegen de geest van de wet ingaan. De woorden 'in welke vorm dan ook' zijn opgenomen ten einde ook die gevallen in de belastingheffing te betrekken, waarin de vergoeding in natura wordt voldaan of een woningruil met gesloten beurzen wordt overeengekomen.
7.4. Gelet op het voorgaande betreffen de door eiseres genoemde gevallen naar het oordeel van de rechtbank feitelijk en rechtens gelijke gevallen. De rechtbank ziet in wat de heffingsambtenaar heeft aangevoerd geen toereikende objectieve en redelijke rechtvaardiging om die gelijke gevallen ongelijk te behandelen door deze geen aanslag toeristenbelasting op te leggen. Of een bed wordt aangeboden, is, gelet op de betekenis van het houden van verblijf, niet doorslaggevend. De heffingsambtenaar heeft evenmin toereikend gemotiveerd dat er een objectieve rechtvaardiging is om de beheerder van het motorcrossterrein buiten deze heffing te houden. De verordening is dwingend en voorziet niet in een vaststellingsovereenkomst. Wat betreft de paardrijschool heeft eiseres eveneens aannemelijk gemaakt dat die niet in de heffing wordt betrokken en dat daar geen objectieve en redelijke rechtvaardiging voor is. Er geldt in de Verordening weliswaar een vrijstelling voor een georganiseerde jeugdbeweging maar dat daarvan sprake is geweest, is niet aannemelijk geworden.
7.5. Wat betreft de arbeidsmigranten blijkt uit het amendement dat die minstens tot en met het jaar 2021 buiten de heffing zijn gehouden. Hoewel de heffingsambtenaar naar voren heeft gebracht dat er alsnog aanslagen zullen volgen als uit onderzoek blijkt dat toeristenbelasting verschuldigd is, staat dit nog niet vast omdat de heffingsambtenaar twijfels heeft geuit over de vraag of er tegen vergoeding verblijf wordt aangeboden en over de vraag wie belastingplichtig is. De heffingsambtenaar heeft zich, door pas in 2023 onderzoek daarnaar te doen in zoverre in een moeilijke bewijspositie gebracht. Dit is het gevolg van een onjuiste toepassing van de Verordening in het verleden. De vraag blijft dus of de (huisvesters van) arbeidsmigranten voor de jaren 2021 en 2022 in de heffing kunnen worden betrokken. Daarmee is het gelijkheidsbeginsel geschonden zonder dat gebleken is van een objectieve rechtvaardigingsgrond.
7.6. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt wanneer in een meerderheid van de met het geval van belanghebbende vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven. Eiseres heeft genoegzaam aannemelijk gemaakt dat daarvan voor de jaren 2021 en 2022 sprake is geweest.
Conclusie en proceskosten
8. De rechtbank komt tot de conclusie dat beide beroepen gegrond zijn. De uitspraken op bezwaar komen voor vernietiging in aanmerking wegens schending van het gelijkheidsbeginsel bij het opleggen van de aanslagen. Dit betekent dan ook dat de rechtbank de aanslagen voor zowel het jaar 2021als het jaar 2022 zal vernietigen. De rechtbank zal bepalen dat de heffingsambtenaar het griffierecht moet vergoeden. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
Redelijke termijn, ambtshalve beoordeling na verlenging uitspraaktermijn
9. Eiseres heeft op 28 april 2022 bezwaar gemaakt tegen de aanslag toeristenbelasting 2021. Heden, de dag dat deze rechtbank uitspraak doet zijn meer dan twee jaren verstreken wat betekent dat de zaak van eiseres over de aanslag 2021 niet binnen een redelijke termijn is behandeld.
9.1. Eiseres heeft op 22 november 2022 bezwaar gemaakt tegen de toeristenbelasting 2022. Wat betreft deze aanslag zijn nog geen twee jaar verstreken.
9.2. De rechtbank overweegt dat als uitgangspunt heeft te gelden dat, behoudens bijzondere omstandigheden, een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd.
9.3. Het bezwaarschrift van eiseres is op 28 april 2022 ontvangen door de heffingsambtenaar, waarna op 28 december 2022 door de heffingsambtenaar uitspraak op het bezwaar is gedaan. De rechtbank doet heden uitspraak. Dat betekent dat de procedure ruim 25 maanden heeft geduurd en dat de redelijke termijn met ruim een maand is overschreden. In dat geval wordt immateriële schade verondersteld. Als uitgangspunt voor de schadevergoeding voor deze overschrijding wordt een tarief gehanteerd van € 500 per half jaar, waarmee die termijn is overschreden, wat betekent dat eiseres een vergoeding toekomt van € 500.
9.4. Voor wat betreft de toerekening van de schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt. De uitspraak op bezwaar is gedaan op 28 december 2022, dus niet binnen zes maanden na de ontvangst van het bezwaarschrift. De redelijke termijn is in de bezwaarfase overschreden met ruim twee maanden. De totale termijnoverschrijding is dus volledig toe te rekenen aan de heffingsambtenaar. Daarom veroordeelt de rechtbank de heffingsambtenaar tot vergoeding van de immateriële schade voor het gehele bedrag van € 500.
Beslissing
De rechtbank;
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar van 28 december 2022 en van 29 december 2022;
- vernietigt de aanslagen toeristenbelasting 2021 en 2022 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- gelast dat de heffingsambtenaar aan eiseres het griffierecht vergoedt dat is betaald voor deze twee beroepszaken, in totaal, € 100;
- veroordeelt de heffingsambtenaar (in de zaak SHE 23/470) tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 500.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M.S. Requisizione, voorzitter, en mr. J. Woestenburg en mr. F.J.H.L. Makkinga, leden, in aanwezigheid van mr. A. Bijleveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2024.