Toepassing verlaagd btw-tarief voor parkeren bij meerdaags festival
undefined, 17 november 2022
Samenvatting
Fiscale eenheid X (belanghebbende) is organisator van twee driedaagse muziekevenementen (Festival I en II). Bij beide festivals wordt kampeergelegenheid geboden.
Bezoekers die met de auto komen, moeten apart betalen voor een parkeerplaats op het bij het festival behorende parkeerterrein. Voor het jaar 2020 bedroeg die vergoeding € 18,50 in de voorverkoop en € 27,50 op het terrein. Het is niet mogelijk om een parkeerkaart te kopen voor één dag. Een parkeerkaart kan alleen worden aangeschaft op vertoon van een festivalticket.
De festivals hebben, ook vanuit een duurzaamheidsperspectief, diverse faciliteiten in het leven geroepen om bezoekers in staat te stellen met het openbaar vervoer te komen.
In geschil is of het bieden van de mogelijkheid tot parkeren op de daartoe tijdelijk ingerichte parkeerterreinen bij de festivals is belast naar het algemene tarief of het verlaagde tarief.
Hof Den Haag oordeelt dat het bieden van parkeergelegenheid bij Festival I en Festival II voor de heffing van omzetbelasting als onderscheiden en zelfstandige prestatie moet worden beschouwd.
Het beroep van X op het besluit van 22 december 2017 (2017-16288, Stcrt. 2017, 72177, NLF 2018/0060) waarin is neergelegd dat exploitanten van kamp-, hotel-, pension- en vakantiebestedingsbedrijven het verlaagde tarief kunnen toepassen op het geven van gelegenheid tot het plaatsen van een auto aan kampeerders en personen die voor een korte periode verblijf houden, slaagt.
Het door X bieden van de mogelijkheid tot parkeren op de daartoe tijdelijk ingerichte parkeerterreinen bij de festivals is op grond van het besluit belast naar het verlaagde tarief.
Het hoger beroep van X is gegrond. De aan X opgelegde naheffingsaanslag van € 7.558 wordt vernietigd.
BRON
Uitspraak van 17 november 2022 in het geding tussen:
fiscale eenheid X bv, X-1 bv cs te Z, belanghebbende, (gemachtigde: M.L.J. van Oss)
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur, (vertegenwoordigers: … en …) op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 27 augustus 2021, nummer SGR20/5845.
Procesverloop
1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak augustus 2019 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van € 7.558.
1.2. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 354. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 541. De Inspecteur heeft een nader stuk, aangeduid als “verweerschrift”, ingediend.
1.5. De mondelinge behandeling heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 6 oktober 2022. Partijen zijn verschenen. Ter zitting heeft belanghebbende een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2.1. Belanghebbende organiseert muziekevenementen waaronder [Festival I] en [Festival II] . Ter zake van onder meer deze activiteiten is belanghebbende ondernemer voor de heffing van omzetbelasting.
2.2. Festival I en Festival II zijn meerdaagse evenementen. Bij beide festivals wordt kampeergelegenheid geboden. Bij de prijs van het festivalticket is een plek op de tentencamping inbegrepen. Een festivalticket geeft toegang tot het volledige, meerdaagse festival. Er worden geen dagkaarten voor de festivals verkocht. Bij de festivals zijn tijdelijke parkeerterreinen ingericht. Bezoekers van de festivals kunnen (een combinatie) van de volgende diensten afnemen:
Een festivalticket (of groepsticket)
2.2.1. Dit ticket geeft toegang tot het volledige festival (inclusief overnachtingen), een plek op de tentencamping en vervoer per pendelbus van en naar (een) nabijgelegen treinstation(s), te weten de stations [plaats 1] en [plaats 2] respectievelijk station [plaats 3] . Er worden geen dagkaarten verkocht.
Een campercampingticket
2.2.2. Bezoekers die met camper, caravan of vouwwagen komen, worden op de ‘campercamping’ geplaatst en dienen in aanvulling op een festivalticket een campercamping ticket te kopen. Dit ticket is alleen geldig in combinatie met een festivalticket. Er worden verschillende varianten van dit ticket aangeboden. Het campercampingticket geeft tevens recht op een parkeerplaats voor een eventuele, trekkende auto.
Een groepscamping ticket
2.2.3. Bezoekers die gegarandeerd samen op een plek op de camping willen staan, dienen in aanvulling op een festivalticket een groepscamping ticket te kopen. Dit ticket is alleen geldig in combinatie met een festivalticket.
Een accommodatieticket
2.2.4. Bezoekers van Festival I kunnen in aanvulling op een festivalticket een accommodatie boeken op het [terrein] . Daarbij zijn er drie ‘luxe categorieën’: Basic, Comfort en DeLLuxe. Bij een boeking Comfort en DeLLuxe is één parkeerkaart in de prijs begrepen. Bezoekers van Festival II kunnen in aanvulling op het festivalticket een accommodatie boeken op het [resort] , bestaande uit tipi’s, hutten, caravans, koepeltenten en legertenten.
Parkeerkaart
2.2.5. Bezoekers die met de auto komen, moeten apart betalen voor een parkeerplaats op het bij het festival behorende parkeerterrein. De prijs van de parkeerkaart bedroeg (in 2019) € 18,50 in de voorverkoop en € 27,50 op het terrein. De parkeerkaart is de gehele festivalperiode geldig. Bij aankomst op de festivals wordt er een sticker op de auto geplakt of wordt een parkeerkaart uitgereikt waarmee de bezoeker onbeperkt het parkeerterrein op en af kan rijden. Het is niet mogelijk om een parkeerkaart te kopen voor één dag. Een parkeerkaart kan alleen worden aangeschaft op vertoon van een festivalticket. Het is niet toegestaan om in de omgeving van het festival in de berm te parkeren.
2.3. De festivals hebben, ook vanuit een duurzaamheidsperspectief, diverse faciliteiten in het leven geroepen om bezoekers in staat te stellen met het openbaar vervoer te komen. In dit verband voorziet belanghebbende onder meer in speciale treinretours en pendelbussen (met op drukke momenten nog extra bussen) tussen de festivalterreinen en de dichtstbijzijnde in- en uitstapplaatsen van het openbaar vervoer. Gemiddeld vertrekt er iedere 20 minuten een bus. Ook kan de festivalbezoeker kiezen voor de motor (geen parkeerkaart nodig), de fiets ((gratis) fietsenstalling) of de zogenoemde Kiss & Ride (voor het halen en brengen van bezoekers zijn aparte zones ingericht).
2.4. De stukken van het geding bevatten een indicatie over het jaar 2019 van het gebruikte vervoer richting Festival I en Festival II. De indicatie luidt als volgt:
Festival I:
Vervoer per |
Bezoekers |
P.P voertuig |
Voertuigen |
In % |
Auto op parkeerterrein |
37.310 |
2,14 |
17.435 |
57,4 |
Campers/Caravans |
5.850 |
2,8 |
2.089 |
9,0 |
NS/Pendelbus |
8.125 |
12,5 |
||
Eventtravel |
6.500 |
50 |
130 |
10,0 |
Taxi |
650 |
2 |
325 |
1,0 |
Fiets, Brommer & Loop |
2.015 |
3,1 |
||
Kiss & Ride |
4.550 |
2,2 |
2.068 |
7,0 |
Totaal |
65.000 |
22.047 |
100 |
Festival II:
Vervoer per |
Bezoekers |
P.P voertuig |
Voertuigen |
In % |
Auto op parkeerterrein |
21.375 |
2,1 |
10.179 |
57,0 |
Campers/Caravans |
2.438 |
2,5 |
975 |
6,5 |
NS |
9.375 |
25,0 |
||
Taxi |
188 |
0,5 |
||
Fiets, Brommer & Loop |
2.625 |
7,0 |
||
Kiss & Ride |
1.500 |
2,3 |
652 |
4,0 |
Totaal |
37.500 |
11.806 |
100 |
2.5. In de aangifte omzetbelasting over de maand augustus 2019 heeft belanghebbende over de opbrengst van de parkeerkaarten omzetbelasting voldaan naar het verlaagde tarief. De Inspecteur heeft naar aanleiding hiervan met dagtekening 26 maart 2020 een naheffingsaanslag over het tijdvak augustus 2019 opgelegd.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1. In geschil is of het bieden van de mogelijkheid tot parkeren op de daartoe tijdelijk ingerichte parkeerterreinen bij de festivals is belast naar het algemene tarief of het verlaagde tarief.
4.2. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag.
4.3. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
5.1. Indien een belastingplichtige jegens één afnemer een of meer handelingen verricht waarin verschillende prestaties kunnen worden onderscheiden, heeft als uitgangspunt te gelden dat elk van die prestaties voor de heffing van omzetbelasting als onderscheiden en zelfstandig moet worden beschouwd.
Onder omstandigheden moeten verschillende handelingen of elementen van een handeling niettemin als één enkele prestatie worden aangemerkt. Dit is in de eerste plaats het geval in de situatie waarin twee of meer handelingen of elementen van een handeling zo nauw met elkaar verbonden zijn dat zij objectief gezien één ondeelbare economische prestatie vormen, waarvan splitsing kunstmatig zou zijn.
Daarnaast worden verschillende handelingen of verschillende elementen van een handeling voor de heffing van omzetbelasting als één enkele, samengestelde prestatie beschouwd wanneer een of meer elementen daarvan de hoofdprestatie vormen, terwijl andere elementen moeten worden beschouwd als een of meer bijkomende prestaties die het fiscale lot van de hoofdprestatie delen. Een prestatie moet met name als bijkomend bij de hoofdprestatie worden beschouwd wanneer zij voor de klanten geen doel op zich is, maar een middel om van de hoofdprestatie van de dienstverrichter optimaal gebruik te kunnen maken (vgl. HR 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1318, BNB 2018/192 en de in dat arrest aangehaalde jurisprudentie).
5.2. De vraag of sprake is van een prestatie die gebruikmaking van de hoofdprestatie optimaal maakt, moet worden beoordeeld vanuit het perspectief van de gemiddelde afnemer van die hoofdprestatie. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) moet worden afgeleid dat bij die beoordeling het economische doel van de samengestelde prestatie in acht moet worden genomen, waarbij ook het belang van de afnemer van die prestatie in overweging moet worden genomen.
Uit de rechtspraak van het HvJ EU volgt dat een aanwijzing dat een prestatie bijkomend is, kan zijn gelegen in de omstandigheid dat die prestatie voor de gemiddelde afnemer van de hoofdprestatie geen afzonderlijk belang heeft ten opzichte van de hoofdprestatie. Indien binnen de kring van afnemers van de hoofdprestatie het belang bij het afnemen van de nevenprestatie onderling verschilt, vormt dat echter een aanwijzing dat geen sprake is van een bijkomende prestatie die het fiscale lot van de hoofdprestatie moet delen. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat een afzonderlijke vergoeding voor de nevenprestatie wordt berekend en voor de omstandigheid dat de afnemer een keuze heeft om de nevenprestatie al of niet af te nemen (vgl. HR 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1318, BNB 2018/192 en de in dat arrest aangehaalde jurisprudentie).
5.3. Het Hof is van oordeel dat het bieden van parkeergelegenheid bij Festival I en Festival II voor de heffing van omzetbelasting als onderscheiden en zelfstandige prestatie moet worden beschouwd. Het Hof overweegt hiertoe als volgt.
5.3.1. Als uitgangspunt heeft te gelden dat het gebruikmaken van parkeergelegenheid voor een auto op de plaats van bestemming voor een automobilist in beginsel een doel op zich vormt. Dat wordt niet anders indien de parkeerterreinen alleen plegen te worden gebruikt door bezoekers van de desbetreffende bestemming (vgl. HR 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1318, BNB 2018/192).
5.3.2. Ook in het onderhavige geval geldt dat de gemiddelde bezoeker van de festivals een afzonderlijk belang heeft bij het afnemen van een parkeerticket. Tijdens het bijwonen van de festivals en het verblijf op het kampeerterrein speelt het beschikken over een auto voor de bezoekers immers geen rol. Bovendien verschilt het belang bij het afnemen van een parkeerticket binnen de groep van bezoekers aangezien een groot deel van de bezoekers niet met de auto naar de festivals komt (zie 2.4). De bezoekers die wel met de auto komen hebben er belang bij om de auto tijdens hun verblijf op de festivals en het kampeerterrein achter te laten op een parkeerplaats. Het parkeren van de auto houdt daarom alleen verband met de wijze waarop een bezoeker de festivals en kampeerterreinen bereikt en niet met het bijwonen van de festivals en het verblijf op het kampeerterrein (vgl. HR 7 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:699, BNB 2021/106). Bij het oordeel dat de gemiddelde bezoeker een afzonderlijk belang heeft bij het afnemen van een parkeerticket is in dit verband verder nog relevant dat een afzonderlijke vergoeding wordt berekend voor een parkeerticket en de bezoekers de keuze hebben om een parkeerticket af te nemen.
5.3.3. Dat de auto, zoals belanghebbende stelt, in dit geval (mede) fungeert als middel om (kampeer)spullen te verplaatsen, maakt deze conclusie niet anders. Het gebruikmaken van de parkeerdienst blijft, gelet op de verschillende belangen bij het afnemen daarvan, een doel op zich. Een groot deel van de bezoekers komt, ondanks de (kampeer)spullen die zij meenemen, niet met de auto.
5.3.4. Dat belanghebbende zich genoodzaakt ziet een parkeerterrein in te richten omdat deze niet in de directe omgeving zijn gelegen en de festivals zonder parkeerterrein niet zijn te realiseren, leidt ook niet tot een andere conclusie. Immers, dat voor belanghebbende een economisch verband bestaat tussen de organisatie van de festivals en het bieden van parkeergelegenheid is niet relevant (vgl. HR 7 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:699, BNB 2021/106).
5.3.5. Dat de Hoge Raad een ander toetsingskader volgt dan het HvJ EU om te bepalen of sprake is van een samengestelde dienst, zoals belanghebbende ter zitting heeft gesteld, kan het Hof niet volgen. Of een prestatie een zelfstandig economisch doel dient, in het door belanghebbende aangedragen artikel aangeduid als de intellectuele aanwijzing, wordt door beide rechtsprekende instanties als doorslaggevend beschouwd. De vraag of het parkeren een zelfstandig (economisch) doel dient, wordt door zowel de Hoge Raad als het HvJ EU beoordeeld vanuit het perspectief van de modale consument. Indien het economische doel niet hetzelfde is, komt de rechter aan de andere in het artikel genoemde aanwijzingen niet toe. Deze laatste categorie aanwijzingen, in het aangedragen artikel aangeduid als de aanwijzingen van materiële aard, vormt een hulpmiddel bij het zoeken naar het (eigen) economisch doel van een prestatie en is op zich niet doorslaggevend.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
5.4. Subsidiair is in geschil of belanghebbende zich terecht beroept op het besluit van 22 december 2017, nr. 2017/16288, Stcrt. 2017, 72177 (het besluit). In dat besluit is neergelegd dat exploitanten van kamp-, hotel-, pension- en vakantiebestedingsbedrijven het verlaagde tarief kunnen toepassen op het geven van gelegenheid tot het plaatsen van een auto aan kampeerders en personen die voor een korte periode verblijf houden.
5.5. Naar het oordeel van het Hof slaagt belanghebbendes beroep op voormeld besluit. Het Hof overweegt hiertoe als volgt.
5.5.1. Uit de toelichting die belanghebbende ter zitting van het Hof heeft gegeven volgt dat de camping die belanghebbende jaarlijks voor korte periode organiseert op het festivalterrein vergelijkbaar is met de camping van een exploitant van een kamp- en vakantiebestedingsbedrijf als bedoeld in het besluit. Belanghebbende heeft onder meer toegelicht dat het door haar ingerichte kampeerterrein, dat twee derde van het festivalterrein beslaat, is voorzien van onder meer een campingwinkel, douche- en toiletgebouwen en een medische hulppost. Ook heeft belanghebbende toegelicht dat zij (net als de exploitanten in voormeld besluit) toeristenbelasting betaalt aan de gemeentes waar de campings zijn opgesteld.
5.5.2. De prestatie die belanghebbende verricht, bestaande uit het geven van gelegenheid tot kamperen voor korte periode op de festivalcamping, is feitelijk gelijk aan het geven van gelegenheid tot kamperen als bedoeld in het besluit. Dit brengt mee dat belanghebbende ook het verlaagde tarief moet kunnen toepassen op het geven van gelegenheid tot het plaatsen van een auto aan kampeerders en personen die voor korte tijd verblijf houden op de desbetreffende festivalcamping.
5.5.3. De stelling van de Inspecteur dat belanghebbende (naar spraakgebruik) geen kamp- en vakantiebestedingsbedrijf is en daarom geen sprake is van feitelijk gelijke gevallen als bedoeld in het besluit, leidt niet tot een ander oordeel. Gelet op het beginsel van fiscale neutraliteit dienen soortgelijke goederen of diensten die met elkaar concurreren immers gelijk te worden behandeld. In dit verband verdient opmerking dat belanghebbende met het geven van gelegenheid tot kamperen en de verhuur van accommodatie concurreert met de overige in de buurt gelegen campings, vakantieparken en hotels die, op grond van voormeld besluit, wel het verlaagde tarief mogen toepassen op het geven van gelegenheid tot het plaatsen van een auto. Immers, niet valt uit te sluiten, zoals ook de Inspecteur heeft aangevoerd, dat festivalbezoekers ervoor kiezen om elders in de buurt van de festivals te overnachten. Voorts leidt het Hof uit de verklaring van belanghebbende ter zitting af dat het op- en afbouwen alsmede het runnen van de campings voor belanghebbende een wezenlijk en onmisbaar onderdeel is van het organiseren van deze festivals. Mede gelet op de professionaliteit die belanghebbende daarbij aan de dag legt, is sprake van een kampeerbedrijf. Dat de camping niet het gehele jaar open is, acht het Hof niet relevant. Vele kampeerbedrijven zijn slechts een deel van het jaar daadwerkelijk open.
5.5.4. De Inspecteur stelt verder dat de functie van de auto in het onderhavige geval anders is dan de bij het in het besluit genoemde bedrijven zodat het besluit niet van toepassing is. Het beleid is, aldus de Inspecteur, ingegeven door het gebruik van de auto als trek- of vervoermiddel van (kampeer)spullen terwijl de auto in het onderhavige geval vooral bedoeld is als middel om de festivals te bereiken. Het Hof kan deze stelling niet volgen. In het besluit is geen enkele aanwijzing te vinden dat dit onderscheid relevant is. Indien de visie van de Inspecteur juist is, is voorts onbegrijpelijk waarom ook op het gelegenheid geven tot het plaatsen van een auto aan hotelgasten het verlaagde tarief mag worden toegepast.
5.6. Het voorgaande brengt mee dat het door belanghebbende bieden van de mogelijkheid tot parkeren op de daartoe tijdelijk ingerichte parkeerterreinen bij de festivals op grond van het besluit is belast naar het verlaagde tarief.
Slotsom
5.7. Het hoger beroep is gegrond.
Proceskosten en griffierecht
6.1. Aangezien het hoger beroep gegrond is, ziet het Hof aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
6.2. Op grond van artikel 8:75 Awb in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage worden de kosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand berekend op € 3.036 (beroep: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; hoger beroep: 1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759, en wegingsfactor 1).
6.3. Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 895 (€ 354 en € 541) te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 3.036;
- bepaalt dat de Inspecteur het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 895 aan belanghebbende vergoedt.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, W.M.G. Visser en J.B.O. Bijl, in tegenwoordigheid van de griffier R. Wijkstra. De beslissing is op 17 november 2022 in het openbaar uitgesproken.