Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is gehuwd en woonde samen met echtgenoot Y het hele jaar 2015 in België. De woning in België is eigendom van X en Y, ieder voor de onverdeelde helft, en is gefinancierd met een hypothecaire lening. De woning kwalificeert als eigen woning.

X was in 2015 in dienstbetrekking werkzaam in Nederland en genoot een loon van € 71.605. Y is gepensioneerd en genoot in 2015 inkomsten uit vroegere dienstbetrekking en een AOW-uitkering (totaal € 21.601). Y heeft in zijn aangifte in de Belgische personenbelasting een bedrag van € 5.557 aan betaalde hypotheekrente vermeld, maar dat heeft niet tot een te effectueren aftrekpost geleid.

X is kwalificerend buitenlands belastingplichtige en mag daarom haar negatieve inkomsten uit de in België gelegen eigen woning in de aangifte IB/PVV 2015 in aftrek brengen.

Bij Hof Den Bosch was onder meer in geschil of de beperking van de aftrek bij X tot 50 procent van de negatieve inkomsten uit eigen woning in strijd is met het EU-recht.

Het Hof heeft geoordeeld dat Y een inkomen geniet dat zodanig hoog is dat in België rekening kan worden gehouden met zijn fiscale draagkracht en daarmee met zijn persoonlijke en gezinssituatie, en dat dus niet het gezamenlijke gezinsinkomen van X en Y nagenoeg geheel in Nederland wordt verworven. Uit het arrest Zurstrassen (HvJ 16 mei 2000, C-87/99, ECLI:EU:C:2000:251) volgt dat Nederland dan niet verplicht is om belastingvoordelen die gelden voor partners die beiden binnenlands belastingplichtig zijn, ook toe te passen bij X en Y. Van verboden discriminatie is dus geen sprake, aldus het Hof.

In cassatie wordt onder meer betoogd dat het Hof ten onrechte het beroep van X op het arrest Zurstrassen van de hand heeft gewezen. X miskent echter dat dit arrest, evenals het arrest Schumacker, berust op het uitgangspunt dat het in beginsel aan de woonstaat is om rekening te houden met de persoonlijke en gezinsomstandigheden van de belastingplichtige. Slechts in uitzonderingsgevallen is het aan de werkstaat om aftrek in verband met de persoonlijke en gezinssituatie te verlenen, en wel in die gevallen waarin de woonstaat met die aftrekposten geen rekening kan houden omdat het gezinsinkomen geheel of nagenoeg geheel in de werkstaat wordt verdiend. Aangezien het Hof heeft vastgesteld dat die situatie zich niet voordoet, heeft het terecht geoordeeld dat X zich niet met succes op deze arresten kan beroepen.

Hieraan doet niet af dat de Belgische belastingwetgeving niet toelaat dat Y de aan hem toerekenbare hypotheekrente in aftrek brengt. Hier is sprake van een dispariteit tussen de betrokken nationale belastingstelsels.

De Hoge Raad verwerpt de klacht en ziet in de klacht geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen.

Het cassatieberoep wordt voor het overige met toepassing van artikel 81 Wet RO ongegrond verklaard.

Anders, Conclusie A-G Niessen (NLF 2021/0930, met noot van Swaving Dijkstra).

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2015
Instantie
HR
Datum instantie
8 oktober 2021
Rolnummer
20/02890
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:1472
Auteur(s)
mr. E. Swaving Dijkstra
HCSD Tax Advisors
NLF-nummer
NLF 2021/2019
Aflevering
28 oktober 2021
Judoregnummer
JCDI:NFB4602
bwbr0011353&artikel=1.2&lid=4,bwbr0011353&artikel=2.17&lid=2,bwbr0011353&artikel=3.111&lid=1,bwbr0011353&artikel=3.111&lid=1,bwbr0011353&artikel=7.8,bwbr0011353&artikel=7.8

Naar de bovenkant van de pagina