Direct naar content gaan

Samenvatting

In 2000 heeft een veehouder met winst een stuk grond verkocht met toepassing van de landbouwvrijstelling. De inspecteur vordert na omdat hij van mening is dat de grond (later) is aangewend buiten het kader van het landbouwbedrijf, zodat de landbouwvrijstelling destijds ten onrechte is toegepast op de behaalde verkoopwinst.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 10 juni 2011 (nr. 10/02270, ECLI:NL:HR:2011:BQ7594), het geding verwezen "voor beoordeling van de vraag of het perceel vanaf 1 januari 2003 geheel of nagenoeg geheel werd aangewend in het kader van het landbouwbedrijf."
Verwijzingshof Den Haag (nr. 12/00093, ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ1079) heeft met toelating van nader bewijs geoordeeld dat dit het geval is en dat er dus ten onrechte is nagevorderd. De Staatssecretaris vindt dat dit nader bewijs ten onrechte is toegelaten en heeft tegen dit oordeel cassatieberoep ingesteld.
Dat is terecht, beslist de Hoge Raad.
Een verwijzingshof is als regel gebonden aan de (feitelijke) uitgangspunten die de Hoge Raad in een verwijzingsarrest heeft opgenomen.
De zaak is nu voor een hernieuwde behandeling verwezen naar Hof Arnhem-Leeuwarden.
Na verwijzing moet opnieuw worden beoordeeld of het perceel ten minste nagenoeg geheel dienstbaar was aan een activiteit die als landbouwbedrijf kan gelden.
Anders A-G Niessen.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2000
Instantie
HR
Datum instantie
23 mei 2014
Rolnummer
12/05390
ECLI
ECLI:NL:HR:2014:1185
bwbr0011353&artikel=3.12&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina