Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een bedrijf heeft, handelend in opdracht van de importeur, aangiften voor het vrije verkeer gedaan voor tuinpaviljoens. Naar aanleiding van een controle na invoer bij haar opdrachtgever is aan het bedrijf een uitnodiging tot betaling (verder: utb) van douanerechten uitgereikt. Deze utb vermeldt, afgezien van het nagevorderde bedrag van 9.195,98 euro, niet veel meer dan dat het bedrag aan rechten wordt nagevorderd naar aanleiding van een controle na invoer bij de opdrachtgever, dat de grondslag van de navordering artikel 220 van het Communautair douanewetboek is en dat de utb is uitgereikt 'ten behoud van rechten in verband met verjaring'. Een week of twee na ontvangst van de utb krijgt het bedrijf van de inspecteur een concept van het controlerapport. Uit dat conceptrapport kan worden afgeleid dat douanerechten zijn nagevorderd omdat de inspecteur van mening is dat de tuinpaviljoens onder postonderverdeling 6306 99 00 van de Gecombineerde Nomenclatuur (GN) moeten worden ingedeeld in plaats van onder de (aangegeven) tariefpostonderverdeling 6601 10 00 van de GN. Het bedrijf is het niet eens met de aan haar uitgereikte utb. Zij heeft bezwaar gemaakt en is vervolgens in (hoger) beroep gegaan en heeft cassatieberoep ingesteld.
A-G Van Hilten heeft in een conclusie uiteen gezet dat de douane een betrokkene eerst (gedocumenteerd) moet informeren over een op te leggen utb en hem de gelegenheid moet geven zijn standpunt kenbaar te maken en pas dan mag overgaan tot het uitreiken van de utb. In de onderhavige zaak is niet in geschil dat het verdedigingsbeginsel is geschonden. Niet (voldoende) duidelijk is echter wat de gevolgen zijn van schending van het verdedigingsbeginsel bestaande in het nalaten een belastingplichtige vóór het opleggen van een bezwarend besluit in de gelegenheid te stellen zijn mening te kennen te geven. De A-G heeft vervolgens aan de Hoge Raad voorgesteld om hierover een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie EG (HvJ).
De Hoge Raad is het met de A-G eens en heeft aan het HvJ over deze kwestie prejudiciële vragen gesteld. De zaak is aangehouden.

Metadata

Rubriek(en)
Overig
Belastingtijdvak
2002 - 2003
Instantie
HR
Datum instantie
30 november 1999
Rolnummer
10/02774
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BR0666
ECLI:NL:PHR:2011:BR0666

Naar de bovenkant van de pagina