Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) woonde bij haar ouders. De achterburen van haar ouders zijn in de zomer van 2021 ingeloot in een nieuwbouwproject en wilden in verband daarmee hun woning verkopen. X en haar vader hebben – elk voor de helft – een koopovereenkomst gesloten met de achterburen voor de koop van hun woning. X was voornemens daar te gaan wonen. Verkoper was verplicht het verkochte op uiterlijk 1 november 2023, leeg en ontruimd, feitelijk aan koper ter beschikking te stellen. De woning is op 15 november 2021 aan X en haar vader geleverd.

X stelt dat zij, gelet op tekst en bedoeling van artikel 14, lid 1 en 2, Wet BRV, voor de verkrijging van haar aandeel in de woning recht heeft op het verlaagde 2%-tarief. In laatstbedoelde bepaling staat geen tijdsbepaling en X is geen belegger, maar een natuurlijk persoon die na verkrijging in de woning is gaan wonen, zij het na 24 maanden. X heeft de woning sindsdien niet verkocht of verhuurd, maar bewoond.

Hof Den Haag geeft X gelijk.

Artikel 14, lid 2, Wet BRV bevat geen tijdsbepaling. De voorwaarde luidt dat de verkrijger de woning na de verkrijging anders dan tijdelijk als hoofdverblijf gaat gebruiken, maar hieraan is geen termijn verbonden. De wetgever heeft bovendien rekening gehouden met de situatie dat een koper een woning niet direct na de verkrijging als hoofdverblijf gaat gebruiken.

Het hoger beroep van X is gegrond. De uitspraak van Rechtbank Den Haag wordt vernietigd.

Metadata

Rubriek(en)
Belastingen van rechtsverkeer
Belastingtijdvak
2021
Instantie
Hof Den Haag
Datum instantie
12 december 2024
Rolnummer
23/1158
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2024:2606
NLF-nummer
NLF 2025/0518
Aflevering
4 maart 2025
bwbr0002740&artikel=14&lid=2,bwbr0002740&artikel=14&lid=2

Naar de bovenkant van de pagina