Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een (voormalig) werknemer van A BV met een bestuurdersfunctie heeft op 9 april 1999 een ontslagvergoeding ontvangen ter grootte van fl. 1.276.349 waarover fl. 574.356 loonbelasting is ingehouden en afgedragen. De werknemer is het niet eens met de inhouding van loonbelasting omdat de Nederlandse fiscus in zijn visie niet heffingsbevoegd is ten aanzien van het deel van de vergoeding dat kan worden toegerekend aan de periode dat hij feitelijk werkzaam is geweest in België en Luxemburg voor een Belgische zustermaatschappij.
De werknemer moet echter reeds in het ongelijk gesteld worden omdat de ontslagvergoeding niet (deels) is doorbelast aan de Belgische zustermaatschappij maar aan de nieuwe moedermaatschappij van A BV.
Een ontslagvergoeding kan namelijk slechts worden aangemerkt als een beloning ex artikel 16 par. 2 van het Verdrag met België indien en voorzover zij ten laste is gekomen van de vennootschap waarvan de ontvanger van de vergoeding bestuurder was.
Niettemin gaat de Hoge Raad uitvoerig in op de vraag hoe ontslagvergoedingen in gevallen als de onderhavige aan de betrokken landen moeten worden toegerekend.
De Hoge Raad stelt voorop dat bij ontslagvergoedingen in het algemeen rekening wordt gehouden met een veelheid van factoren, waarvan het deel van de vergoeding dat betrekking heeft op immateriële schade en kosten die onvoldoende verband houden met de dienstbetrekking onbelast is. Per factor waarop de schadevergoeding betrekking heeft variëren de fiscale consequenties.
Gegeven de moeilijkheden die zich in de praktijk voordoen geeft de Hoge Raad voor gevallen waarin het arbeidsverleden zich in verschillende staten heeft afgespeeld een richtlijn waarvan slechts in bijzondere gevallen kan worden afgeweken. De heffingsbevoegdheid over de ontslagvergoeding komt aan België en Luxemburg toe voor het gedeelte van de totale arbeidsbeloning dat respectievelijk in België en Luxemburg met inachtneming van het bepaalde in artikel 15, par 1 en 2 Verdrag met België en artikel 16, leden 1 en 2 Verdrag met Luxemburg voor aldaar verrichte werkzaamheden kon worden belast.
Daarvoor moet als periode in aanmerking worden genomen het jaar van ontslag tot de ontslagdatum en de vier aan dat jaar voorafgaande jaren. Die toerekening leidt uitzondering indien en voorzover de berekende gedeelten van de ontslagvergoeding niet ten laste zijn gekomen van een werkgever die inwoner is van die staten of van een vaste inrichting of een vast middelpunt dat de wetgever in die staten heeft. Deze uitzondering brengt zoals gezegd mee dat deze (voormalige) werknemer geen reductie ter voorkoming van dubbele belasting kan krijgen.
De werknemer krijgt tenslotte ook niet de door hem gevraagde schadevergoeding vanwege het feit dat de inspecteur in de bezwaarfase had verzocht om informatie welke ook in de vooroverlegfase ingewonnen had kunnen worden. Er is geen sprake van een bijzondere omstandigheid.
Conform A-G Wattel

Metadata

Rubriek(en)
Loonbelasting
Belastingtijdvak
1999
Instantie
HR
Datum instantie
11 juni 2004
Rolnummer
37.714
ECLI
ECLI:NL:HR:2004:AF7812
ECLI:NL:PHR:2004:AF7812

Naar de bovenkant van de pagina