Geen verlaagd btw-tarief ten aanzien van orthopedische maatvoetbedden
Rechtbank Gelderland, 12 februari 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving(1)
- Lagere regelgeving
- Besluiten(1)
- Jurisprudentie(28)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur(1)
- Recent(4)
- Kennisgroepstandpunt(7)
Samenvatting
De bedrijfsactiviteiten van X (belanghebbende) bestaan onder andere uit het vervaardigen van orthopedische maatvoetbedden. Dit betreft specifiek voor de voet van een individuele patiënt gemaakte voetbedden door een orthopedisch technoloog waarin een oplossing is aangebracht voor ondersteuning van de voet.
In geschil is of X voor de orthopedische maatvoetbedden recht heeft op toepassing van het verlaagde btw-tarief.
Rechtbank Gelderland stelt vast dat losse orthopedische maatvoetbedden niet in de tekst van tabel I, post a.35, Wet OB 1968 zijn opgenomen en ook niet onder de categorie orthopedisch schoeisel vallen omdat geen sprake is van een schoen.
Uit de toelichting volgt dat de hoofdregel is dat het verlaagde tarief niet op losse orthopedische voetbedden van toepassing is. Een uitzondering geldt voor orthopedische voetbedden die een aanvulling vormen op ontbrekende delen van de voet en die ten doel hebben scheefgroei van vooral tenen op te heffen en/of te voorkomen. Op X rust de bewijslast dat de orthopedische maatvoetbedden waar het in deze procedure over gaat, onder deze uitzondering vallen. X heeft niet aan de op haar rustende bewijslast voldaan.
Er is voorts geen sprake van schending van het neutraliteitsbeginsel, omdat geen sprake is van soortgelijke goederen.
Het beroep is ongegrond.
BRON
Uitspraak van de meervoudige belastingkamer van in de zaak tussen
belanghebbende, uit vestigingsplaats, belanghebbende (gemachtigde: gemachtigde),
en
de inspecteur van de belastingdienst, kantoor Eindhoven, de inspecteur.
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 7 oktober 2022.
De inspecteur heeft een teruggaafbeschikking omzetbelasting over het eerste kwartaal 2022 aan belanghebbende uitgereikt.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende hiertegen ongegrond verklaard.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
De inspecteur heeft op 23 oktober 2023 verzocht om uitstel van de zitting van 5 december 2023 vanwege een mogelijk (deel)compromis. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat de zaken al geruime tijd geleden zijn ingediend en omdat de rechtbank uit het verzoek opmaakt dat er een mogelijkheid bestaat dat er geen volledige overeenstemming wordt bereikt. Vanwege proceseconomische redenen is het verzoek daarom niet toegewezen.
Belanghebbende heeft op 24 november 2023 verzocht om in twee zaken (ARN 21/5308 en 22/5589) uitspraak te doen en de rest van de zaken aan te houden in verband met de berekening van de juiste financiële gevolgen van die zaken naar aanleiding van de uitspraken in de twee genoemde zaken. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat alle betreffende zaken reeds op zitting waren geagendeerd en de rechtbank het niet noodzakelijk en proceseconomisch ook niet wenselijk acht dat deze zaken worden aangehouden. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat tegen de uitspraken hoger beroep en wellicht cassatie kan worden ingesteld en deze zaken dan gedurende een lange tijd bij de rechtbank zouden blijven liggen zonder dat deze verder behandeld kunnen worden.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2023 op zitting behandeld. Het beroep is op deze zitting tegelijkertijd behandeld met het beroep in andere zaken over hetzelfde onderwerp, waarbij de gemachtigde als zodanig optreedt (zie bijlage). Aan de zitting hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [persoon a] , [persoon b] en [persoon c] en namens de inspecteur [persoon d] , [persoon e] en [persoon f] .
Feiten
1. De bedrijfsactiviteiten van belanghebbende bestaan onder andere uit het vervaardigen van orthopedische voetbedden. Deze orthopedische voetbedden betreffen specifiek voor de voet van een individuele patiënt gemaakte voetbedden door een orthopedisch technoloog waarin een oplossing is aangebracht voor ondersteuning van de voet. Het zijn orthopedische voetbedden die, onder meer, worden vervaardigd vanwege verloren gegane weefselstructuren zoals bot- en/of gewrichtsstructuren, pees en/of spierweefsel alsmede bindweefsel en/of huidweefsel.
2. Het orthopedisch voetbed is een hulpmiddel dat los in de schoen wordt gedragen en in de meeste gevallen blijvend moet worden gebruikt, doordat het verloren gegane functionaliteit door weefselverlies vervangt. Bij verlies van spier- en huidweefsel kan soms nog sprake zijn van herstel waardoor een orthopedisch voetbed een tijdelijk noodzakelijk hulpmiddel zal zijn.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt of belanghebbende voor de orthopedische maatvoetbedden recht heeft op toepassing van het verlaagde tarief. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
4. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op toepassing van het verlaagde tarief. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Rechtskader
5. Op grond van artikel 9, lid 2, onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) in samenhang met post a-35 van Tabel I behorende bij de Wet OB, is de levering van orthopedisch schoeisel, en onderdelen daarvoor belast naar het verlaagde btw-tarief.
6. In de toelichting op Tabel I behorende bij de Wet OB, onderdeel 11 bij post a-35, zoals deze luidt sinds 20 februari 2021, is uitgelegd dat het hier schoeisel betreft dat op maat is vervaardigd voor de zieke voet van een patiënt door een erkend orthopedisch technicus. Verder staat in de toelichting:
7. In de toelichting op Tabel I behorende bij de Wet OB, onderdeel 14 en letter
e, bij post a-35, is het volgende opgenomen:
Is het verlaagde tarief van toepassing?
8. Belanghebbende voert aan dat orthopedische maatvoetbedden orthesen zijn die als doel hebben de voet recht te zetten en te houden bij verloren gegane weefselstructuren. De betreffende orthopedische voetbedden worden specifiek op de zieke voet van een individuele patiënt vervaardigd. Belanghebbende is van mening dat voor orthopedische maatvoetbedden het verlaagde tarief van toepassing is, omdat orthopedische maatvoetbedden dezelfde functie hebben als orthesen die als hulpmiddel wel onder het verlaagde tarief vallen en omdat het verlaagde tarief ook van toepassing is als het orthopedische maatvoetbed een onderdeel is van een orthopedisch schoen. Daarbij is de gemaakte uitzondering in de toelichting onduidelijk en onvoldoende onderscheidend.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de levering van orthopedische maatvoetbedden is belast tegen het algemene btw-tarief van thans 21%. De orthopedische maatvoetbedden zijn geen 'overig hulpmiddel' in de zin van onderdeel 14, letter e, bij post a-35 van de toelichting op Tabel I omdat orthopedische maatvoetbedden wat betreft verschijningsvorm en gebruiksmogelijkheden geen grote gelijkenis vertonen met de 'orthopedische maatkorsetten' genoemd in onderdeel 13, letter e, bij post a-35 van de toelichting Tabel I. De orthopedische maatvoetbedden kunnen niet gelijk worden gesteld met de orthesen en prothesen genoemd in onderdeel 14, letter e, bij post a- 35 van de toelichting op Tabel I, want er is geen sprake van ortheses die een aanvulling vormen op ontbrekende delen van de voet (zoals één of meer ontbrekende tenen) en die ten doel hebben scheefgroei van vooral tenen op te heffen en/of te voorkomen.
10. De rechtbank overweegt dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever bij de invoering van de tabelpost a-35 een beperkte strekking van de tabelpost heeft beoogd. De wetgever beoogde slechts de in de post vermelde bijzondere prothesen onder het verlaagde tarief te brengen. Het geven van een ruimere strekking aan de tabelpost stuitte op bezwaren, aangezien de post anders mede goederen zou omvatten die in het particuliere bestedingspakket een vrij normale plaats innemen. De betreffende toelichting op deze tabelpost dient dan ook strikt te worden uitgelegd.
11. De rechtbank stelt vast dat losse orthopedische maatvoetbedden niet in de tekst van tabelpost a-35 zijn opgenomen. Orthopedische maatvoetbedden vallen ook niet onder de categorie orthopedisch schoeisel, omdat geen sprake is van een schoen. Uit de toelichting op de tabelpost volgt dat de hoofdregel is dat het verlaagde tarief niet op losse orthopedische voetbedden van toepassing is. In de toelichting in onderdeel 14 en letter e, bij post a-35 van de Tabel I bij de Wet OB is hierop een uitzondering opgenomen. Dit onderdeel gaat over “Klomp-, spits- en hakvoetapparaten” die wat betreft verschijningsvorm en gebruiksmogelijkheden grote gelijkenis te vertonen met de in onderdeel 13 bedoelde hulpmiddelen, zijnde orthopedische maatkorsetten. Alleen op orthopedische voetbedden die een aanvulling vormen op ontbrekende delen van de voet en die ten doel hebben scheefgroei van vooral tenen op te heffen en/of te voorkomen is volgens de toelichting het verlaagde tarief van toepassing. Op belanghebbende rust de bewijslast dat de orthopedische maatvoetbedden waar het in deze procedure over gaat, onder deze uitzondering vallen.
12. Belanghebbende heeft niet aan deze op haar rustende bewijslast voldaan. Zij heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de orthopedisch maatvoetbedden tot doel hebben scheefgroei van vooral tenen op te heffen en/of te voorkomen. Orthopedische maatvoetbedden hebben volgens de stellingen van belanghebbende namelijk tot doel de voet te ondersteunen en/of recht te houden, waardoor loopproblemen, waaronder pijn bij het lopen, worden opgeheven of verminderd. Weliswaar wordt door het rechtzetten van de voet (verdere) scheefgroei van tenen vaak voorkomen, maar dat is meestal niet het belangrijkste doel van het orthopedische maatvoetbed. Verder is niet in alle gevallen sprake van voetbedden die een aanvulling vormen op ontbrekende delen van de voet. Er zijn namelijk blijkens het tijdens de zitting getoonde filmpje ook gevallen waarin de voetbedden bij andere klachten worden aangemeten, zoals bij problemen in de hersenfunctie die leiden tot problemen van de voet of bij het lopen. Verder acht de rechtbank aannemelijk dat de besluitgever bij de zinsnede “ontbrekende delen van de voet” alleen heeft gedacht aan delen die vanaf de buitenzijde zichtbaar ontbreken, zoals ontbrekende tenen. Het ontbreken of minder goed functioneren van weefsels, spieren, pezen of botjes aan de binnenzijde van de voet of het been valt daar niet onder. Voor een ruimere uitleg van de toelichting, zoals belanghebbende heeft betoogd, is gelet op de wetsgeschiedenis geen plaats. Het verlaagde tarief is dan ook niet van toepassing.
13. Tijdens de zitting heeft belanghebbende desgevraagd bevestigd dat zij het in wezen niet eens is met de formulering van de uitzondering in de toelichting op de tabelpost. Zij vindt namelijk dat het bij het toepassen van het verlaagd tarief moet gaan om een hulpmiddel voor het rechtzetten van de voet bij verloren gegane weefselstructuren, zodat de klant goed kan lopen. Het ontbreken van tenen en de scheefgroei van tenen is volgens haar niet een goed criterium om het onderscheid te maken. De rechtbank begrijpt goed wat belanghebbende bedoelt, maar is niet bevoegd om de toelichting in het besluit van de Staatssecretaris van Financiën aan te passen of te veranderen. Het gaat hier namelijk om een beleidsbesluit. Ook ligt het niet op de weg van de rechtbank om de toelichting anders uit te leggen dan wat er staat of dan wat de Staatsecretaris heeft bedoeld. Belanghebbende zal zich voor een aanpassing van de toelichting tot de Staatssecretaris moeten wenden.
14. Voor het beroep van belanghebbende op het neutraliteitsbeginsel geldt het volgende. Hoewel de rechtbank belanghebbende nageeft dat de tekst van de uitzondering in de toelichting niet uitblinkt in duidelijkheid, heeft een lidstaat bij de toepassing van een verlaagd tarief op bepaalde goederen en diensten een grote beoordelingsvrijheid. Verlaagde tarieven kunnen slechts worden ingesteld en gehandhaafd indien zij niet indruisen tegen het beginsel van fiscale neutraliteit, dat inherent is aan het gemeenschappelijke BTW-stelsel en dat zich ertegen verzet dat soortgelijke goederen, die dus met elkaar concurreren, uit het oogpunt van de BTW ongelijk worden behandeld. Hiervan is in dit geval geen sprake, omdat geen sprake is van soortgelijke goederen. Orthopedische voetbedden worden namelijk gemaakt op maat van de zieke voet, afhankelijk van de soort klacht en de ernst daarvan. De consument kan niet kiezen uit verschillende soorten orthopedische voetbedden, maar kan alleen het voetbed gebruiken dat speciaal voor hem of haar is gemaakt. Gelet hierop kunnen de in de uitzondering genoemde orthopedische voetbedden niet concurreren met andere orthopedische voetbedden en zijn daarom ook niet soortgelijk. Bovendien volgt uit het neutraliteitsbeginsel niet dat indien een levering van een specifiek orthopedisch voetbed onder het verlaagd tarief valt, dat dan iedere levering van een orthopedische voetbed onder het verlaagde tarief dient te vallen. De wetgever mag deze keuze maken en de rechtbank acht de gemaakte keuze van de besluitgever voldoende specifiek en onderscheidend. Het beroep van belanghebbende op het neutraliteitsbeginsel kan daarom niet slagen.
Redelijke termijn
15. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verzoek uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016.De inspecteur heeft het bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen op 29 juni 2022. De redelijke termijn van 2 jaar is dan ook nog niet overschreden. Het verzoek van belanghebbende wordt daarom afgewezen.
Conclusie en gevolgen
16. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, voorzitter, en mr. P.J. Tikken en mr. L.L van Benthem, leden, in aanwezigheid van mr. N.J.H. Klomp, griffier.