Samenvatting
X (belanghebbende) is een Duits beleggingsfonds in de vorm van een Publikum Sondervermögen. X is in Duitsland subjectief vrijgesteld van een belasting naar de winst. X heeft geen vaste inrichting in Nederland voor de vennootschapsbelasting en is in Nederland niet inhoudingsplichtig voor de dividendbelasting.
X heeft om teruggaaf verzocht van Nederlandse dividendbelasting (€ 4.044.371) die ten laste van hem is ingehouden.
De Inspecteur heeft dit verzoek afgewezen. Het bezwaar tegen de afwijzing heeft de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep gegrond verklaard, omdat de Inspecteur het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Verder heeft de Rechtbank voor de boekjaren 2002/2003 tot en met 2006/2007 een teruggaaf toegekend van 10% gelet op het Verdrag Nederland-Duitsland en de standpunten van partijen daarover.
In hoger beroep is in geschil of X recht heeft op teruggaaf van (de overige) dividendbelasting.
Hof Den Bosch verwijst naar zijn uitspraak van 26 oktober 2022 (21/00402 t/m 21/00406, ECLI:NL:GHSHE:2022:3770, NLF 2022/2340, met noot van Adema) in verband met verzoeken over jaren waarin de teruggaafregeling gold. Voorts verwijst het Hof naar zijn uitspraak van 18 januari 2023 (20/00144 t/m 20/00152, ECLI:NL:GHSHE:2023:67, NLF 2023/0240) over teruggaafverzoeken betreffende jaren waarin de afdrachtvermindering gold.
Alle overwegingen in die zaken gelden dienovereenkomstig voor het onderhavige geschil.
Het Hof verklaart het hoger beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.