Naheffing parkeerbelasting naar vast dagtarief ongeacht duur parkeren ongeoorloofd
undefined, 10 mei 2022
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(5)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur
- Recent
Samenvatting
Op 3 mei 2021 stond de auto van X (belanghebbende) geparkeerd op een parkeerplaats in Diemen. Om 13.46 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat X geen parkeergeld had betaald.
In geschil is de in verband hiermee opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting.
Niet in geschil is dat ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag de parkeertijd met minder dan een uur was overschreden. Gelet op artikel 234, lid 3, Gemw mag dan een naheffingsaanslag worden opgelegd voor de duur van een uur. De Heffingsambtenaar heeft echter een dagtarief nageheven.
Het na te heffen bedrag is niet als uurtarief in de parkeerverordening opgenomen of op grond van de formulering in de parkeerverordening te herleiden tot een uurtarief. Het tarief geldt ongeacht de duur dat geparkeerd wordt. De naheffingsaanslag is daarom in strijd met artikel 234, lid 3, Gemw opgelegd, oordeelt Rechtbank Amsterdam.
De naheffingsaanslag wordt vernietigd.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2022 in de zaak tussen
eiser, te Rotterdam, eiser (gemachtigde: I.N.D.J. Rissema),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Diemen, verweerder (gemachtigde: mr. D.R. de Vries).
Procesverloop
Op 3 mei 2021 heeft de heffingsambtenaar aan [eiser] een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
Met de uitspraak op bezwaar van 3 augustus 2021 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 3 maart 2022. [eiser] en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De uitnodiging voor deze zitting is aangetekend aan de gemachtigde van [eiser] verzonden en, blijkens Track & Trace van PostNL, op 27 januari 2022 bezorgd. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [de persoon] (beleidsmedewerker bij de gemeente Diemen).
Overwegingen
1. Op 3 mei 2021 stond de auto van [eiser] geparkeerd aan de [adres] in Diemen. Om 13:46 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat [eiser] geen parkeergeld had betaald. De heffingsambtenaar heeft daarom aan [eiser] de naheffingsaanslag opgelegd.
2. [eiser] voert aan dat ten onrechte een dagtarief is nageheven. Dit is in strijd met artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet. [eiser] verwijst in dit verband naar rechtspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch en de rechtbank Zeeland-West-Brabant waaruit dit volgens hem volgt. Verder vindt [eiser] het nageheven bedrag aan parkeerbelasting onredelijk.
Het oordeel van de rechtbank
3. In geschil is of de naheffingsaanslag is opgelegd in overeenstemming met de Gemeentewet.
4. Gelet op artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet wordt een naheffingsaanslag berekend over een parkeerduur van een uur, tenzij aannemelijk is dat het voertuig langer dan een uur zonder betaling geparkeerd heeft gestaan.
5. Uit de parkeerverordening Diemen 2020 (de Parkeerverordening) en de daarbij behorende Tarieventabel volgt dat er met de aanschaf van een dagkaart een bewijs wordt verkregen voor de minimale afname van een parkeerrecht van twaalf uur. Een dagkaart in het [locatie] kost € 25,-. Uit het Aanwijzingsbesluit volgt dat op de [adres] de belastingplicht alleen kan worden voldaan door de aanschaf van een dagkaart.
6. Niet in geschil is dat ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag de parkeertijd met minder dan een uur was overschreden. Gelet op artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet mag dan een naheffingsaanslag worden opgelegd voor de duur van een uur. De heffingsambtenaar heeft echter een dagtarief nageheven.
7. Volgens de heffingsambtenaar is de opgelegde naheffingsaanslag in overeenstemming met het bepaalde in artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet. Zonder vergunning geldt ter plaatse alleen een dagtarief. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar gesteld dat een en ander correct geregeld is in de Parkeerverordening. Verwezen is naar de definitie van een dagkaart in artikel 1 van de Parkeerverordening en naar een uitspraak van het gerechtshof Den Haag.
8. De rechtbank overweegt dat uit artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet volgt dat het uitgangspunt is dat een naheffingsaanslag wordt opgelegd over een parkeerduur van een uur. Een naheffing op basis van een vast dagtarief, ongeacht de duur van het parkeren, is in strijd met artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. De verwijzing door de heffingsambtenaar naar de uitspraak van het gerechtshof Den Haag treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel. In die zaak was in de betreffende parkeerverordening een na te heffen bedrag opgenomen van “€ 14,- per dag of een gedeelte daarvan (dagtarief)”. Aangezien een uur een gedeelte van een dag is, was de naheffing van het tarief van € 14,- volgens het gerechtshof niet in strijd met artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet. In de onderhavige zaak is het na te heffen bedrag – anders dan in voornoemde zaak – niet als uurtarief in de Parkeerverordening opgenomen of op grond van de formulering in de Parkeerverordening te herleiden tot een uurtarief. Het tarief geldt ongeacht de duur dat geparkeerd wordt. De naheffingsaanslag is daarom in strijd met artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet opgelegd.
9. De heffingsambtenaar heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat ook nageheven zou kunnen worden op grond van de werkelijke parkeerduur. De heffingsambtenaar heeft verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag en naar een arrest van de Hoge Raad.
10. De rechtbank volgt de heffingsambtenaar niet. Uit het arrest van de Hoge Raad volgt dat aan de gemeentelijke wetgever de keuze is gelaten om te bepalen dat, uit een oogpunt van doelmatigheid, forfaitair op basis van een parkeerduur van een uur wordt nageheven, dan wel te bepalen dat wordt nageheven op basis van de werkelijke parkeerduur die is verstreken bij de constatering dat zonder betaling is geparkeerd. Uit de Parkeerverordening volgt niet dat de gemeente Diemen de keuze heeft gemaakt na te heffen op basis van de werkelijke parkeerduur die is verstreken bij constatering dat zonder betaling is geparkeerd. Reeds hierom volgt de rechtbank ook het subsidiaire standpunt van de heffingsambtenaar niet.
11. Omdat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd, is het beroep gegrond en krijgt [eiser] gelijk. De bestreden uitspraak en de naheffingsaanslag worden vernietigd.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de heffingsambtenaar aan [eiser] het door hem betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de door [eiser] gemaakte proceskosten. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting met een waarde van € 269,- per punt en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-). De rechtbank stelt de wegingsfactor vast op 0,5 nu het gaat om een parkeerbelastingzaak. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 648,50.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 49,- aan [eiser] te vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van [eiser] tot een bedrag van € 648,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Vriethoff, rechter, in aanwezigheid van mr.R. Boerlage, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2022.