Direct naar content gaan

Samenvatting

In een zaak over aan X met toepassing van de verlengde navorderingstermijn opgelegde navorderingsaanslagen heeft de Hoge Raad op 10 april 2015 prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie (14/00528, ECLI:NL:HR:2015:913). De navorderingsaanslagen houden verband met een Zwitserse bankrekening. De prejudiciële vragen betreffen de uitlegging van de standstillbepaling van artikel 64, lid 1, VWEU.

Vooropgesteld wordt dat de vragen uitgaan van de veronderstelling dat de regeling die in het hoofdgeding aan de orde is, waarin een verlengde navorderingstermijn is vastgelegd, een beperking van het kapitaalverkeer vormt in de zin van artikel 63 VWEU. Voorts is deze regeling op 8 juni 1991 in werking getreden. Zij was dus van toepassing vóór 31 december 1993 als bepaald in artikel 64, lid 1, VWEU en voldoet derhalve aan het tijdscriterium in deze bepaling.

Het Hof van Justitie oordeelt dat artikel 64, lid 1, VWEU van toepassing is op een nationale regeling als de onderhavige verlengde navorderingstermijn, zelfs wanneer de door de regeling gestelde beperking tevens van toepassing is in situaties die niets van doen hebben met directe investeringen, vestiging, het verrichten van financiële diensten of de toelating van waardepapieren tot de kapitaalmarkten.

Het openen van een effectenrekening door een ingezetene van een lidstaat bij een bankinstelling buiten de EU, zoals aan de orde in het hoofdgeding, valt onder het begrip ’kapitaalverkeer in verband met het verrichten van financiële diensten’ in de zin van artikel 64, lid 1, VWEU.

De mogelijkheid die artikel 64, lid 1, VWEU de lidstaten biedt om beperkingen toe te passen op het kapitaalverkeer in verband met het verrichten van financiële diensten, geldt ook voor beperkingen zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde verlengde navorderingstermijn, die zich niet richten tot de dienstverrichter en evenmin de voorwaarden of de wijze van dienstverlening regelen.

Voorgeschiedenis

Het is niet de eerste keer dat het HvJ zich uitlaat over de vraag of de verlengde navorderingstermijn verenigbaar is met het Unierecht. Eerder heeft het HvJ beslist dat de verlengde navorderingstermijn in beginsel een verboden beperking vormt van zowel het vrij verkeer van diensten als het vrije verkeer van kapitaal, maar dat deze beperking kan worden gerechtvaardigd door de noodzaak om de doeltreffendheid van de fiscale controles te waarborgen en belastingfraude te bestrijden. Naar aanleiding van dit arrest heeft de Hoge Raad in zijn arresten van 26 februari 2010, de zogenoemde voortvarendheidseis geformuleerd die in acht moet worden genomen bij het vaststellen van een navorderingsaanslag met een verlengde navorderingstermijn. Volgens de Hoge Raad brengt het evenredigheidsbeginsel met zich dat de Inspecteur met redelijke voortvarendheid een belastingaanslag vaststelt nadat hij aanwijzingen heeft gekregen dat in een lidstaat opgekomen inkomen of vermogen verzwegen is door de belastingplichtige. De verlengde navorderingstermijn voor buitenlandse inkomens- en vermogensbestanddelen mag dus niet onverkort worden toegepast.

Vervolgens is onduidelijkheid ontstaan over de vraag of de voortvarendheidseis ook geldt in situaties met derde landen. De vrijheid van kapitaalverkeer geldt op grond van artikel 63 VWEU in beginsel ook met betrekking tot derde landen. Door sommige rechters werd de voortvarendheidseis ook in derdelandsituaties toegepast, terwijl andere rechters deze eis niet toepasten vanwege de toepassing van de standstillbepaling uit artikel 64, lid 1, VWEU. Deze bepaling regelt dat beperkingen met betrekking tot kapitaalverkeer naar of uit derde landen in verband met (1) directe investeringen – met inbegrip van onroerende goederen – (2) vestiging, (3) het verrichten van financiële diensten of (4) de toelating van waardepapieren tot de kapitaalmarkten, van kracht blijven indien zij vóór 31 december 1993 al van toepassing waren. Beperkingen van kapitaalverkeer naar of uit derde landen die vóór 31 december 1993 bestonden zijn dus toegestaan.

Metadata

Rubriek(en)
Europees belastingrecht
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
1998-2006
Instantie
HvJ
Datum instantie
15 februari 2017
Rolnummer
C‑317/15
ECLI
ECLI:EU:C:2017:119
Auteur(s)
mr. C.M. Bergman
Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn
NLF-nummer
NLF 2017/0621
Aflevering
23 maart 2017
Judoregnummer
JCDI:NFB324
,bwbr-vweu &&artikel=64,bwbr0002320&artikel=16&lid=4

Naar de bovenkant van de pagina