Direct naar content gaan

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) handelt in bouwmaterialen. Op 29 november 2010 heeft zij (179 aandelen) samen met B (1 aandeel) deelgenomen in een bv die op haar beurt participeerde in een cv die op 16 december 2010 voor € 20.396.000 heeft geïnvesteerd in een schip. De Inspecteur heeft bij beschikking van 21 maart 2011 verklaard dat de bv vanaf haar oprichting is gevoegd in een fiscale eenheid met X, die vervolgens vermindering van haar voorlopige aanslagen vpb 2010 en 2011 heeft gevraagd en verkregen wegens willekeurige afschrijving op de investering in het schip. B was contractueel verplicht om op 1 april 2011 een onherroepelijk en onvoorwaardelijk bod te doen op de 179 aandelen van X in de bv tegen een bepaalde prijs (putoptie). Op 30 januari 2012 heeft X de putoptie gebruikt door haar 179 aandelen in de bv voor € 1 over te dragen. De Inspecteur heeft X op 29 oktober 2015 naar aanleiding van een derdenonderzoek bericht dat door de putoptie haar de waardeontwikkeling van de aandelen in de bv niet aanging en dat daarom nooit is voldaan aan de voorwaarden voor een fiscale eenheid, zodat geen fiscale eenheid tot stand is gekomen. Hij heeft bij navorderingsaanslag 2010 de willekeurige afschrijving bij X teruggenomen en het voor 2010 bij beschikking vastgestelde verlies herzien.

In geschil is of terecht en naar het juiste bedrag is nagevorderd, met name of (i) in 2010 een fiscale eenheid tussen X en de bv bestond, en (ii) grond bestond voor navordering en herziening van de verliesvaststellingsbeschikking.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft geoordeeld dat tussen X en de bv nooit een fiscale eenheid heeft bestaan omdat zij geen economisch eigenaar van de aandelen is geweest.

Hof Den Bosch maakt uit de wetsgeschiedenis op dat de verzoekprocedure voor een fiscale eenheid bedoeld is voor de rechtszekerheid. Onjuiste beschikkingen ter zake waarvan de wet niet in intrekking of herziening voorziet, zoals de beschikking fiscale eenheid, kunnen omwille van die rechtszekerheid niet ten nadele van de aanvrager worden herzien, tenzij de aanvrager opzettelijk of grofschuldig onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt. X kan volgens het Hof niet een zodanig ernstig verwijt van onjuistheid of onvolledigheid worden gemaakt dat zij grove schuld had. De Inspecteur is dus gebonden aan de beschikking tot zijn mededeling dat zijns inziens niet was voldaan aan de voorwaarden voor een fiscale eenheid. Omdat zo’n mededeling in 2010 niet is gedaan, waren X en de bv in dat jaar gevoegd, zodat X (fiscale eenheid) in dat jaar willekeurig kon afschrijven op de investering in het schip.

Tegen dit oordeel heeft de staatssecretaris cassatieberoep ingesteld en volgens A-G Wattel is dit gegrond. Een fiscale eenheid eindigt van rechtswege als niet meer aan alle wettelijke voorwaarden wordt voldaan, dus zonder enige ambtelijke handeling. Dan komt zij logischerwijze evenmin tot stand als nooit aan alle voorwaarden is voldaan. Het komt dus aan op de maatstaf voor de beoordeling van het vertrouwensberoep. De zaak dient te worden verwezen voor onderzoek naar en beoordeling van de feiten in het licht van de correcte maatstaf van de vertrouwensleer, aldus de A-G.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2010
Instantie
A-G
Datum instantie
8 juli 2022
Rolnummer
21/05174
ECLI
ECLI:NL:PHR:2022:682
Auteur(s)
mr. I.M. de Groot
Meijburg & Co
NLF-nummer
NLF 2022/1487
Aflevering
4 augustus 2022
Judoregnummer
JCDI:NFB5171
bwbr0002672&artikel=15,bwbr0002672&artikel=15,bwbr0002672&artikel=15&lid=9,bwbr0002672&artikel=15&lid=9

Naar de bovenkant van de pagina