Samenvatting
Rechtbank Overijssel veroordeelt een 36-jarige man tot een gevangenisstraf van anderhalf jaar en beveelt de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van twee maanden. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meermalen in de ingediende aangifte omzetbelasting een onjuist bedrag aan voorbelasting opgeven. Verder heeft verdachte opzettelijk niet voldaan aan verzoeken van de Belastingdienst om inlichtingen, gegevens en/of aanwijzingen te verstrekken terwijl hij hiertoe wel was verplicht ingevolge de belastingwet.
Daarnaast krijgt de verdachte een ontzetting van het recht tot uitoefening van het beroep van bestuurder van een rechtspersoon voor drie jaren. Gelast wordt dat de ontzetting uit het beroep van bestuurder van een rechtspersoon wordt openbaar gemaakt door registratie in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.
BRON
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte, geboren op geboortedatum 1988 in geboorteplaats, wonende aan adres 1.
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 9 december 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.J.J. Broekhuizen, advocaat in Harderwijk, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: in de periode van 10 oktober 2021 tot en met 18 augustus 2022 meermalen een onjuiste of onvolledige aangifte omzetbelasting heeft ingediend;
feit 2: in de periode van 12 april 2022 tot en met 9 juni 2022 opzettelijk geen inlichtingen heeft verstrekt aan de Belastingdienst om de aangifte voor de omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2022 te onderbouwen;
feit 3: op 15 november 2022 opdracht heeft gegeven tot dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf 1] B.V. indienen van een onjuiste of onvolledige aangifte omzetbelasting over het aangiftetijdvak 14 september 2022 tot en met 30 september 2022;
feit 4: in de periode 8 februari 2022 tot en met 22 juni 2023 opdracht heeft gegeven tot dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan het opzettelijk niet verstrekken van inlichtingen aan de Belastingdienst door [bedrijf 1] B.V. om de aangifte voor de omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2022 te onderbouwen;
feit 5: in de periode van 26 maart 2023 tot en met 1 augustus 2023 opdracht heeft gegeven tot dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan het meermalen opzettelijk onjuist of onvolledig doen van een aangifte voor de omzetbelasting door [bedrijf 2] B.V.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 10 oktober 2021 tot en met
18 augustus 2022 te Luttelgeest en/of Dronten en/of Apeldoorn, in elk geval in
Nederland,
(telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in
de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (of meer) (digitale)
aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van [verdachte] , handelend
onder [eenmanszaak] , over:
- het 3e kwartaal van het jaar 2021 (DOC-014 en AMB-002-01), en/of
- het 2e kwartaal van het jaar 2022 (DOC-015 en AMB-002-04),
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of heeft laten doen,
door (telkens) op/in het/de ingeleverde/ingediende aangifte(n) een onjuist bedrag
aan voorbelasting, verschuldigde omzetbelasting en/of voor aftrek in aanmerking
komende omzetbelasting op te geven en/of te doen/laten opgeven,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting wordt
geheven;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 12 april 2022 tot en met 09
juni 2022 te Dronten en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
(telkens) als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot het verstrekken
van inlichtingen en/of gegevens en/of aanwijzingen,
deze inlichtingen en/of gegevens en/of aanwijzingen (telkens) opzettelijk niet heeft
verstrekt en/of doen/laten verstrekken,
door – zakelijk weergegeven – op (het) verzoek van de Belastingdienst
(DOC-047-01, DOC-047-02 en DOC-064) om de (digitale) aangifte voor de
omzetbelasting ten name van [verdachte] , handelend onder [eenmanszaak] , over het
1e kwartaal 2022 (DOC-015 en AMB-002-03) te onderbouwen, (telkens) geen
inlichtingen en/of gegevens en/of aanwijzingen te verstrekken en/of te doen/laten
verstrekken aan (een ambtenaar van) de Belastingdienst,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting wordt
geheven;
3.
[bedrijf 1] B.V. op of omstreeks 15 november 2022 te Dronten en/of Apeldoorn,
in elk geval in Nederland,
(telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (digitale) aangifte voor de
omzetbelasting ten name van [bedrijf 1] B.V. over:
- het aangiftetijdvak 14 september 2022 tot en met 30 september 2022 (DOC-013 en
AMB-002-05),
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of heeft laten doen,
door (telkens) op/in het/de ingeleverde/ingediende aangifte een onjuist bedrag aan
voorbelasting, verschuldigde omzetbelasting en/of voor aftrek in aanmerking
komende omzetbelasting op te geven en/of te doen/laten opgeven,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting wordt
geheven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens)
opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en)
verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
4.
[bedrijf 1] B.V. op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 8 februari
2022 tot en met 22 juni 2023 te Dronten en/of Marknesse en/of Apeldoorn, in elk
geval in Nederland,
(telkens) als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot het verstrekken
van inlichtingen en/of gegevens en/of aanwijzingen,
deze inlichtingen en/of gegevens en/of aanwijzingen (telkens) opzettelijk niet heeft
verstrekt en/of doen/laten verstrekken,
door – zakelijk weergegeven – op (het) verzoek van de Belastingdienst (DOC-053)
om de (digitale) aangifte voor de omzetbelasting ten name van [bedrijf 1] B.V.
over het 4e kwartaal 2022 (DOC-016 en AMB-002-06) te onderbouwen, (telkens)
geen inlichtingen en/of gegevens en/of aanwijzingen te verstrekken en/of te
doen/laten verstrekken aan (een ambtenaar van) de Belastingdienst,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting wordt
geheven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens)
opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en)
verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
5.
[bedrijf 2] B.V. op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 26
maart 2023 tot en met 1 augustus 2023 te Marknesse en/of Apeldoorn, in elk geval in
Nederland,
(telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in
de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (of meer) (digitale)
aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van [bedrijf 2] B.V. over:
- het 1e kwartaal van het jaar 2023 (DOC-056 en AMB-002-07), en/of
- het 2e kwartaal van het jaar 2023 (DOC- 056 en AMB-006-01),
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of heeft laten doen,
door (telkens) op/in het/de ingeleverde/ingediende aangifte(n) een onjuist bedrag
aan voorbelasting, verschuldigde omzetbelasting en/of voor aftrek in aanmerking
komende omzetbelasting op te geven en/of te doen/laten opgeven,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting wordt
geheven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens)
opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en)
verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
3. De bewijsmotivering
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van alle feiten vrijspraak bepleit.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Overwegingen met betrekking tot het onder 1 en 2 ten laste gelegde
Verdachte voerde ten tijde van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten een eenmanszaak onder de naam [eenmanszaak] , een bedrijf voor de handel in hooi- en kuilbalen. Hij heeft zijn aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal van 2021, waarin een bedrag van € 13.460,-- aan voorbelasting werd geclaimd, onderbouwd met betaalbewijzen aan [bedrijf 3] B.V. en [bedrijf 4] B.V. De aangifte omzetbelasting over het tweede kwartaal 2022, waarin een bedrag van € 12.500,-- aan voorbelasting werd geclaimd, heeft verdachte onderbouwd met een factuur van [bedrijf 5] en een factuur van [bedrijf 6] .
Uit het door de Belastingdienst/FIOD verrichte onderzoek is gebleken dat de door verdachte overgelegde betaalbewijzen en facturen vals dan wel vervalst zijn. Eveneens is gebleken dat verdachte géén betalingen heeft verricht aan de vier genoemde bedrijven.
Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte het opzet heeft gehad op het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting over het derde kwartaal van 2021 en het tweede kwartaal van 2022.
Verder heeft verdachte opzettelijk geen inlichtingen en/of gegevens en/of aanwijzingen verstrekt aan de Belastingdienst om de digitale aangifte omzetbelasting ten name van verdachte, over het eerste kwartaal van 2022 te onderbouwen. In die aangifte werd een bedrag van € 79.922,-- aan voorbelasting geclaimd. Op 12 april 2022 en 11 mei 2022 heeft de Belastingdienst verzocht om de aangifte te onderbouwen. Verdachte heeft op deze verzoeken niet gereageerd.
Overwegingen met betrekking tot het onder 3 en 4 ten laste gelegde
Verdachte was ten tijde van de ten laste gelegde feiten enig aandeelhouder en enig bestuurder van [bedrijf 1] B.V. en deed alle belastingaangiften.
Verdachte heeft de aangifte omzetbelasting van [bedrijf 1] B.V. over het tijdvak 14 september 2022 tot en met 30 september 2022, waarin een bedrag van € 72.560,-- aan voorbelasting werd geclaimd, onder meer onderbouwd met een factuur van [bedrijf 7] B.V., een factuur van [bedrijf 8] B.V. en een kopie van een bankafschrift. Uit het onderzoek van de Belastingdienst/FIOD is gebleken dat deze facturen en het bankafschrift vervalst zijn. Eveneens is gebleken dat [bedrijf 1] B.V. géén betalingen heeft verricht aan [bedrijf 8] B.V. en [bedrijf 7] B.V.
Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte het opzet heeft gehad op het doen van onjuiste aangifte omzetbelasting op naam van [bedrijf 1] B.V. over het tijdvak 14 september 2022 tot en met 30 september 2022.
Verdachte heeft feitelijke leiding gegeven aan het opzettelijk niet verstrekken van inlichtingen en/of gegevens en/of aanwijzingen aan de Belastingdienst om de digitale aangifte voor de omzetbelasting ten name van [bedrijf 1] B.V. over het vierde kwartaal van 2022 te onderbouwen. In die aangifte werd een bedrag aan voorbelasting geclaimd van€ 93.651,--. Op 8 februari 2022 heeft een behandelfunctionaris van de Belastingdienst een e-mail gestuurd naar verdachte met het verzoek om de geclaimde voorbelasting te onderbouwen. Verdachte heeft op deze e-mail gereageerd met de opmerking dat hij zo snel mogelijk zou proberen om de informatie aan te leveren. Dat heeft hij echter niet gedaan.
In aanvulling hierop overweegt de rechtbank dat het doen van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 14 september 2022 tot en met 30 september 2022 en het vierde kwartaal [bedrijf 1] B.V. telkens dienstig was en dat dit ook paste in de normale bedrijfsvoering van de vennootschap. [bedrijf 1] B.V. was immers belastingplichtig en zodoende normadressaat.
Nu verdachte, zoals hiervoor is overwogen, het opzet had op de onjuistheid van die aangifte en op het niet verstrekken van inlichtingen en/of gegevens en/of aanwijzingen, moet worden geoordeeld dat de rechtspersoon op de hoogte was van de verboden gedragingen en dat zij die blijkens de feitelijke gang van zaken bovendien heeft aanvaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het indienen van de aangiften omzetbelasting telkens in de sfeer van de rechtspersoon heeft plaatsgevonden en dat dit aan haar kan worden toegerekend. Verdachte dient op basis van het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank als feitelijke leiddinggever aan het opmaken van de onjuiste aangifte en het niet verstrekken van inlichtingen en/of gegevens en/of aanwijzingen te worden aangemerkt.
Overwegingen met betrekking tot het onder 5 ten laste gelegde
Verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde feit enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 2] B.V. en deed alle belastingaangiften.
Verdachte heeft de aangiften omzetbelasting van [bedrijf 2] B.V. over het eerste en tweede kwartaal van 2023, waarin een bedrag van € 296.763,-- respectievelijk € 293.292,-- aan voorbelasting werd geclaimd, onder meer onderbouwd met drie facturen van [bedrijf 9] B.V. Uit het onderzoek van de Belastingdienst/FIOD is gebleken dat verdachte deze facturen niet heeft betaald. Daarnaast heeft verdachte de aangifte omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2023 onderbouwd met facturen die betrekking hadden op het eerste kwartaal van 2023, terwijl verdachte die facturen ook al had overgelegd ter onderbouwing van het eerste kwartaal van 2023. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte het opzet heeft gehad op het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting op naam van [bedrijf 2] B.V. over het eerste en tweede kwartaal van 2023.
In aanvulling hierop overweegt de rechtbank dat het doen van de aangiften omzetbelasting over het eerste en tweede kwartaal van 2023 [bedrijf 2] B.V. telkens dienstig was en dat dit ook paste in de normale bedrijfsvoering van de vennootschap. [bedrijf 2] B.V. was immers belastingplichtig en zodoende normadressaat.
Nu verdachte, zoals hiervoor is overwogen, het opzet had op de onjuistheid van die aangiften, moet worden geoordeeld dat de rechtspersoon op de hoogte was van de verboden gedragingen en dat zij die blijkens de feitelijke gang van zaken bovendien heeft aanvaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het indienen van de aangiften omzetbelasting telkens in de sfeer van de rechtspersoon heeft plaatsgevonden en dat dit aan haar kan worden toegerekend. Verdachte dient op basis van het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank als feitelijke leiddinggever aan het opmaken van de onjuiste aangiften te worden aangemerkt.
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting alle ten laste gelegde feiten ontkend. Hij heeft verklaard dat alle vertegenwoordigers van de bedrijven waarvan hij facturen heeft overgelegd aan de Belastingdienst en de behandelfunctionaris van de Belastingdienst een leugenachtige verklaring hebben afgelegd.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, volstrekt ongeloofwaardig.
3.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode 10 oktober 2021 tot en met 18 augustus 2022 in Nederland,
telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in
de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een digitale aangifte voor de omzetbelasting ten name van [verdachte] , handelend onder [eenmanszaak] , over:
- het 3e kwartaal van het jaar 2021, en
- het 2e kwartaal van het jaar 2022,
telkens onjuist heeft gedaan door telkens in de ingediende aangifte een onjuist bedrag
aan voorbelasting en voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting op te geven,
terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting wordt geheven;
2.
hij in de periode 12 april 2022 tot en met 9 juni 2022 in Nederland,
als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot het verstrekken van inlichtingen en/of gegevens en/of aanwijzingen,
deze inlichtingen en/of gegevens en/of aanwijzingen opzettelijk niet heeft verstrekt,
door – zakelijk weergegeven – op verzoek van de Belastingdienst om de digitale aangifte voor de omzetbelasting ten name van [verdachte] , handelend onder [eenmanszaak] , over het 1e kwartaal 2022 te onderbouwen, geen inlichtingen en/of gegevens en/of aanwijzingen te verstrekken aan (een ambtenaar van) de Belastingdienst,
terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting wordt geheven;
3.
[bedrijf 1] B.V. op 15 november 2022 in Nederland,
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een digitale aangifte voor de omzetbelasting ten name van [bedrijf 1] B.V. over:
- het aangiftetijdvak 14 september 2022 tot en met 30 september 2022,
onjuist heeft gedaan, door in de ingediende aangifte een onjuist bedrag aan voorbelasting en voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting op te geven,
terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting wordt geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
4.
[bedrijf 1] B.V. in de periode 8 februari 2022 tot en met 22 juni 2023 in Nederland,
als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot het verstrekken van inlichtingen en/of gegevens en/of aanwijzingen,
deze inlichtingen en/of gegevens en/of aanwijzingen opzettelijk niet heeft verstrekt,
door – zakelijk weergegeven – op verzoek van de Belastingdienst om de digitale aangifte voor de omzetbelasting ten name van [bedrijf 1] B.V. over het 4e kwartaal 2022 te onderbouwen, geen inlichtingen en/of gegevens en/of aanwijzingen te verstrekken aan (een ambtenaar van) de Belastingdienst,
terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting wordt geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
5.
[bedrijf 2] B.V. in de periode 26 maart 2023 tot en met 1 augustus 2023 in Nederland,
telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in
de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een digitale aangifte voor de omzetbelasting ten name van [bedrijf 2] B.V. over:
- het 1e kwartaal van het jaar 2023, en
- het 2e kwartaal van het jaar 2023,
telkens onjuist heeft gedaan,
door telkens in de ingediende aangifte een onjuist bedrag aan voorbelasting en voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting op te geven,
terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting wordt geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 68, eerste lid, en 69, eerste en tweede lid, AWR en artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:ingevolge de belastingwet verplicht zijnde inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken, deze opzettelijk niet verstrekken, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;
feit 3
het misdrijf:opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
feit 4
het misdrijf:ingevolge de belastingwet verplicht zijnde inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken, deze opzettelijk niet verstrekken, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
feit 5
het misdrijf:opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
5 De strafbaarheid van verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.
6. De op te leggen straf of maatregel
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd als bijkomende straffen een beroepsverbod ex artikel 28 Sr, te weten ontzetting van de uitoefening van het beroep van bestuurder van een rechtspersoon voor 3 jaren, en publicatie van de uitspraak in de registers van de Kamer van Koophandel.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om in geval van een bewezenverklaring een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen en voor het overige een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een werkstraf. De verdediging heeft voorts verzocht geen beroepsverbod op te leggen en niet de openbaarmaking van het vonnis te gelasten. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat het recidiverisico afdoende is beperkt, omdat verdachte een administratiekantoor heeft ingeschakeld om zijn boekhouding en zijn belastingaangiften te doen.
6.3. De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft meermalen in de ingediende aangifte omzetbelasting een onjuist bedrag aan voorbelasting opgegeven. Verder heeft verdachte opzettelijk niet voldaan aan verzoeken van de Belastingdienst om inlichtingen, gegevens en/of aanwijzingen te verstrekken terwijl hij hiertoe wel was verplicht ingevolge de belastingwet. Het bedrag dat zou zijn uitgekeerd als de Belastingdienst de door verdachte opgeworpen schijnwerkelijkheid niet had doorzien, betreft ruim € 700.000,--. De rechtbank neemt dit geldbedrag bij de straftoemeting als maatstaf.
Vast staat dat door aldus te handelen verdachte de verantwoordelijkheden die de wet aan het doen van belastingaangifte stelt, niet serieus heeft genomen en de integriteit van het financiële en economische verkeer in de kern heeft geschonden. Verdachte is erop uit geweest geldelijk gewin te behalen, zonder zich daarbij te laten weerhouden door de gevolgen. Dat het benadelingsbedrag niet aan verdachte is uitgekeerd is niet aan verdachte te danken, maar aan het oplettende en voortvarende handelen van de Belastingdienst.
Gezien de ernst van de gepleegde feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en acht geslagen op de Landelijke Oriëntatiepunten Voor Straftoemeting (LOVS) met betrekking tot fraudedelicten. Deze oriëntatiepunten geven als vertrekpunt voor fraude met een benadelingsbedrag tussen de € 500.000,-- en€ 1.000.000,-- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 tot 24 maanden.
De rechtbank heeft daarnaast rekening gehouden met het uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 september 2024, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor vermogensdelicten is veroordeeld. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van het voorarrest in beginsel passend en geboden is.
De rechtbank overweegt dat de straf hoger zou zijn uitgevallen als het handelen van verdachte daadwerkelijk tot uitkering door de Belastingdienst had geleid.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Daarnaast ziet de rechtbank, net als de officier van justitie, aanleiding een beroepsverbod als bestuurder van een rechtspersoon op te leggen voor de duur van drie jaren.
De rechtbank heeft meegewogen dat de feiten allemaal in hoedanigheid van bestuurder van een rechtspersoon zijn gepleegd. Ter bescherming van het handelsverkeer wil de rechtbank herhaling van, kort gezegd, het frauderen door middel van een rechtspersoon voorkomen. De rechtbank zal daarom na het onherroepelijk worden van dit vonnis publicatie van de ontzetting uit het beroep van bestuurder van een rechtspersoon in de registers van de Kamer van Koophandel gelasten, zoals gevorderd door de officier van justitie. Publicatie van het gehele vonnis op rechtspraak.nl acht de rechtbank niet noodzakelijk om er toe te komen dat verdachte zich verder onthoudt van degelijke laakbaar gedrag.
7. De vordering tenuitvoerlegging
7.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee maanden ten uitvoer te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair om afwijzing van de vordering verzocht en subsidiair om verlenging van de proeftijd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie moet worden toegewezen. Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan het plegen van nieuwe strafbare feiten heeft schuldig gemaakt.
8. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 28, 31, 36 en 57 Sr.
9. De beslissing
De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf:opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
feit 2, het misdrijf:ingevolge de belastingwet verplicht zijnde inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken, deze opzettelijk niet verstrekken, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;
feit 3, het misdrijf:opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
feit 4, het misdrijf: ingevolge de belastingwet verplicht zijnde inlichtingen, gegevens of aanwijzingen te verstrekken, deze opzettelijk niet verstrekken, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
feit 5, het misdrijf:opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot eengevangenisstraf voor de duur van18 (achttien) maanden ;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf met parketnummer 21.004883.18
- beveelt detenuitvoerlegging van de bij arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 september 2022 voorwaardelijk opgelegdegevangenisstraf voor de duur vantwee maanden ;
bijkomende straffen
- ontzet de verdachte van het recht tot uitoefening van het beroep van bestuurder van een rechtspersoon, voor de duur van3 (drie) jaren;
- gelast dat de ontzetting uit het beroep van bestuurder van een rechtspersoon openbaar gemaakt wordt door registratie in het handelsregister van de Kamer van Koophandel en begroot de kosten daarvan op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. ing. M.S. de Waard, voorzitter, mr. H. Stam en mr. R.P. van Campen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C. van Druten, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2024.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van de FIOD, Belastingdienst, onderzoek Epworth (Gefisnummer 72201). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feiten 1 tot en met 5
1.
het door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in de wettelijke vorm opgemaakt en op 31 mei 2023 gesloten proces-verbaal nummer V-001-01, betreffende het verhoor van verdachte op 30 mei 2023 om 10:19 uur, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende :
V: Op 17 mei 2021 bent u de eenmanszaak [eenmanszaak] begonnen.
V: Wie doet de aangiften omzetbelasting?
A: Ik zelf. Ik deed dat via internet.
V: Wat is uw functie binnen [bedrijf 1] B.V?
A: Ik ben enig bestuurder.
V: Wie doet de boekhouding voor [bedrijf 1] B.V?
A: Die doe ik zelf.
V: Wie doet de aangiften omzetbelasting [bedrijf 1] B.V?
A: Die doe ik ook zelf.
V: Op 14 september 2022 wordt [bedrijf 10] B.V. opgericht.
Wat kunt u verklaren over deze onderneming?
A: De eenmanszaak is omgezet naar een BV en verder is er niets veranderd.
V: Wat is uw functie binnen [bedrijf 10] B.V.?
A: Hetzelfde als de holding, bestuurder.
V: Wie doet de boekhouding voor [bedrijf 10] B.V ?
A: Ikzelf.
V: Wie doet de aangiften omzetbelasting voor [bedrijf 10] B.V.?
A: Ik zelf.
V: Op 31 januari 2023 wordt [bedrijf 2] B.V. opgericht. Wat is uw functie binnen [bedrijf 2] B.V ?
A: Hetzelfde als de rest.
V: Wie doet de aangiften omzetbelasting [bedrijf 2] B.V.?
A: Ik heb nu 1 aangifte omzetbelasting ingediend met daarin de eerste factuur van de jacht verwerkt.
Feiten 1 en 2
2.
een geschrift, te weten een aangifte, nummer DOC-015, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende :
[afbeelding]
3.
een geschrift, te weten een aangifte, nummer DOC-014, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende :
[afbeelding]
4.
het door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] in de wettelijke vorm opgemaakt en op 18 januari 2024 gesloten proces-verbaal nummer AMB-002-01, betreffende bevindingen aangifte omzetbelasting 3e kwartaal 2021 [eenmanszaak] , zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende :
Aangifte omzetbelasting 3e kwartaal 2021 [eenmanszaak]
Op 10 oktober 2021 is de aangifte omzetbelasting ingediend voor het 3e kwartaal 2021 voor de eenmanszaak [eenmanszaak] . Hierbij is een bedrag van € 3.460 aan voorbelasting geclaimd.
Door [verdachte] is verklaard dat de aangifte omzetbelasting over het 3e kwartaal 2021 door hemzelf is opgesteld en dat hij deze aangifte zelf via DigiD heeft ingediend op zijn eigen laptop via de website van de Belastingdienst.
Naar aanleiding van de ingediende aangifte over het 3e kwartaal 2021 is door de Belastingdienst aan [verdachte] op 19 oktober 2021 een informatieverzoek gestuurd en is hem gevraagd deze aangifte te onderbouwen, waarna [verdachte] stukken heeft overgelegd. Naar aanleiding hiervan is door de Belastingdienst een boekenonderzoek ingesteld. [verdachte] heeft diverse malen de afspraak voor het boekenonderzoek afgezegd en deze afspraak heeft uiteindelijk dan ook niet plaatsgevonden. Naar aanleiding van de door [verdachte] overgelegde stukken zijn door de Belastingdienst een aantal derdenonderzoeken uitgevoerd.
(…)
[bedrijf 3] B.V.
[verdachte] heeft een betaalbewijs overgelegd waarop is te zien dat er op 1 september 2021 een bedrag van € 1.244,05 is overgemaakt vanaf het bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van [verdachte] naar het bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van [bedrijf 3] B.V (hierna [bedrijf 3] ). Bij de overboeking stond de omschrijving [omschrijving 1] [verdachte] [eenmanszaak] vermeld. Uit de administratie van de Belastingdienst komt naar voren dat het bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] niet bekend is, maar dat op naam van [bedrijf 3] het bankrekeningnummer [rekeningnummer 3] wel bekend is. Door de Belastingdienst is navraag gedaan bij [bedrijf 3] en zij gaven aan dat de betreffende werkzaamheden wel zijn uitgevoerd, maar dat zij van [verdachte] geen betaling hebben
ontvangen.
[bedrijf 4] B.V.
Door [verdachte] is een betaalbewijs overgelegd, waarop te zien is dat er 8 oktober 2021 een betaling van € 2.915 wordt overgeboekt van het bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van [verdachte] naar het bankrekeningnummer [rekeningnummer 4] ten name van [bedrijf 4] [plaats] . Bij de overboeking stond als omschrijving [omschrijving 2] vermeld. De Belastingdienst heeft navraag gedaan bij [bedrijf 4] B.V. (hierna: [bedrijf 4] ) en hieruit komt naar voren dat er door [bedrijf 4] geen verkoopfactuur is verstuurd, dat er geen levering van goederen is geweest en dat zij geen betaling hebben ontvangen van [verdachte] . Door de Belastingdienst is gezien dat het bankrekeningnummer [rekeningnummer 4] niet op naam staat van [bedrijf 4] , maar dat deze op naam staat van [bedrijf 11] B.V. De laatstgenoemde partij heeft aan de Belastingdienst gemeld dat [verdachte] van hen een onroerende zaak zou kopen, maar dat de koop niet is doorgegaan, omdat hij valsheid in geschrifte zou hebben gepleegd.
Op 17 mei 2023 zijn de transactiegegevens door [medewerker belastingdienst 1] van de Belastingdienst/FIOD
ontvangen van de ING Bank N.V.
Ik, verbalisant, heb de transactiegegevens bekeken van het bankrekeningnummer
[rekeningnummer 1] ten name van [verdachte] : het bankrekeningnummer waarvan
[verdachte] een betaalbewijs heeft aangeleverd met betrekking tot de betaling aan [bedrijf 4] . In de transactiegegevens van de ING Bank komt de betreffende betaling niet voor.
5.
het door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] in de wettelijke vorm opgemaakt en op 18 januari 2024 gesloten proces-verbaal nummer AMB-002-04, betreffende bevindingen aangifte omzetbelasting 2e kwartaal 2022 [eenmanszaak] , zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende :
Op 18 augustus 2022 is voor [eenmanszaak] de aangifte omzetbelasting ingediend voor het 2e kwartaal 2022. Hierbij is een bedrag € 2.500 aan voorbelasting geclaimd. Door [verdachte] is verklaard dat de aangifte omzetbelasting over het 2e kwartaal 2022 door hemzelf is opgesteld en dat hij deze zelf via DigiD op de website van de Belastingdienst via zijn eigen laptop heeft ingediend.
Op 23 augustus 2022 is door de Belastingdienst aan [verdachte] gevraagd om de geclaimde
voorbelasting van het 2e kwartaal 2022 te onderbouwen. Door [verdachte] zijn naar aanleiding
hiervan stukken overgelegd per e-mail, waarna door de Belastingdienst aan [verdachte] is
medegedeeld dat dit niet via de e-mail ingestuurd kon worden, maar via de wijze zoals in het
informatieverzoek stond aangegeven, namelijk per post. Door de Belastingdienst zijn per post geen stukken ontvangen van [verdachte] . Door de Belastingdienst zijn de per e-mail overgelegde stukken beoordeeld en hierin zijn onjuistheden aangetroffen. De aangifte is op 13 oktober 2022 aan het boekenonderzoek toegevoegd en door de Belastingdienst is een derdenonderzoek verricht bij de bedrijven waarvan [verdachte] facturen/betaalbewijzen had overgelegd.
[bedrijf 5]
Over het 2e kwartaal 2022 is door [verdachte] een factuur overgelegd van [bedrijf 5] (hierna: [bedrijf 5] ) Dit betreft een factuur met datum 29 juni 2022 en factuurnummer [factuurnummer 1] op naam van [eenmanszaak] / [verdachte] . Het adres op deze factuur is [adres 2] , het woonadres van [verdachte] op dat moment. Er wordt een bedrag in rekening gebracht van € 1.710, waarvan € 0.710 aan BTW. Uit het derdenonderzoek van de Belastingdienst komt naar voren dat dat door [bedrijf 5] met datum 1 juli 2022 wel een offerte is gestuurd naar [verdachte] op het adres [adres 3] . Op de offerte is het woord offerte vermoedelijk vervangen door factuur en de datum is van 1 juli 2022 veranderd naar 29 juni 2022. Ook is het adres op de offerte aangepast van [adres 3] naar [adres 2] . Deze, vermoedelijk, valse/vervalste offerte/factuur is
door [verdachte] per email aan de Belastingdienst verzonden.
[bedrijf 6]
Over het 2e kwartaal 2022 is door [verdachte] een factuur overgelegd van [bedrijf 6] met het factuurnummer [factuurnummer 2] van 17 mei 2022. Het betreft een factuurbedrag van € .741,09, waarvan € 75,73 aan BTW. Uit het derdenonderzoek uitgevoerd door de Belastingdienst komt naar voren dat door [bedrijf 6] in 2022 geen factuur is gestuurd naar [verdachte] , maar wel in 2021. Dit betreft factuurnummer [factuurnummer 3] . Het factuurnummer [factuurnummer 2] , welke door [verdachte] aan de Belastingdienst is overgelegd, komt wel voor in de administratie van [bedrijf 6] , maar dit betreft een creditnota gericht aan een ander bedrijf en geen factuur aan [verdachte] .
Op dinsdag 30 mei 2023 zijn twee medewerkers van de FIOD lang geweest bij [bedrijf 5] en hebben een vordering uitgereikt om gegevens te verstrekken met betrekking tot [verdachte] en/of [eenmanszaak] . Door een medewerker van [bedrijf 5] zijn vervolgens diverse documenten verstrekt uit de administratie. Uit de verstrekte documenten komt naar voren dat door [bedrijf 5] enkel een offerte is opgemaakt met een bedrag van € 1.710, waarvan € 0.710 en dat dit geen factuur betreft. De offerte heeft als datum 1 juli 2022 en offertenummer [offertenummer]. Deze offerte is gericht aan [verdachte] op het adres [adres 3] . Op basis hiervan is het vermoeden ontstaan dat er door [verdachte] aanpassingen zijn gedaan op de door [bedrijf 5] opgemaakte offerte. De door [verdachte] aan de Belastingdienst overgelegde factuur van [bedrijf 5] is vermoedelijk vals dan wel vervalst.
Daarnaast zijn door [bedrijf 5] diverse mailwisselingen en WhatsApp berichten uitgeleverd welke hebben plaatsgevonden tussen [bedrijf 5] en [verdachte] , waaruit naar voren komt dat de aanbetalingen vanuit [verdachte] uitbleven. Door [verdachte] werd diverse malen aangegeven dat hij de betaling had verricht en beloofd hij het betaalbewijs te sturen. Na het uitblijven hiervan is door [bedrijf 5] uiteindelijk op 4 augustus 2022 een mail gestuurd naar [verdachte] , waarin wordt aangegeven dat de opdracht werd gestorneerd.
Op dinsdag 30 mei 2023 heeft er een vordering plaatsgevonden bij [bedrijf 12] B.V. handelend onder [bedrijf 6] . Door twee collega’s van de FIOD is een vordering uitgereikt om gegevens te verstrekken met betrekking tot [verdachte] en/of [eenmanszaak] . Door een medewerker van [bedrijf 12] B.V. zijn documenten uit de administratie verstrekt. Hieruit komt naar voren dat in 2022 geen factuur is gestuurd aan [verdachte] , maar dat zij enkel in 2021 facturen hebben gestuurd aan [verdachte] . Dit betreft onder andere de factuur met factuurnummer [factuurnummer 3] . Op de factuur met factuurnummer [factuurnummer 2] die door [verdachte] is overgelegd is de factuurdatum aangepast van 17 mei 2021 naar 17 mei 2022, is het factuurnummer aangepast van [factuurnummer 3] naar [factuurnummer 2] en is de adressering aangepast van [adres 4] (zijn woonadres in mei 2021) naar [adres 2]
(zijn woonadres in mei 2022).
6.
het door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] in de wettelijke vorm opgemaakt en op 28 maart 2024 gesloten proces-verbaal, nummer AMB-011-01, betreffende bevindingen bankafschriften, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende :
Aangifte omzetbelasting 3e kwartaal 2021 [eenmanszaak]
In het proces-verbaal aangifte omzetbelasting 3e kwartaal 2021 [eenmanszaak] staat beschreven dat door [verdachte] een betaalbewijs is overgelegd waarop is te zien dat er op 1 september 2021 een bedrag van € 1.244,05 is overgemaakt vanaf het bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van [verdachte] naar het bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van [bedrijf 3] B.V (hierna [bedrijf 3] ).
Door de Belastingdienst waren de transactiegegevens gevorderd van het bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van [verdachte] .
Ik heb deze transactiegegevens bekeken en gezien dat er vanaf dit bankrekeningnummer geen betaling is verricht aan [bedrijf 3] BV.
Daarnaast heeft [verdachte] over het 3e kwartaal 2021 een betaalbewijs overgelegd waarop te zien is dat er 8 oktober 2021 een betaling van € 2.915 wordt overgeboekt van het bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van [verdachte] naar het bankrekeningnummer [rekeningnummer 4] ten name van [bedrijf 4] [plaats] .
Ik heb de transactiegegevens bekeken en gezien dat er vanaf het bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van [verdachte] geen betaling is verricht aan [bedrijf 4] [plaats] .
Aangifte omzetbelasting 2e kwartaal 2022 [eenmanszaak]
In het proces-verbaal aangifte omzetbelasting 2e kwartaal 2022 [eenmanszaak] staat beschreven dat [verdachte] ter onderbouwing van deze aangifte facturen heeft overgelegd van [bedrijf 5] (hierna: [bedrijf 5] ) en van [bedrijf 6] . Door [verdachte] zijn hiervan geen betaalbewijzen overgelegd. Voor de volledigheid heb ik in de transactiegegevens gekeken of er betalingen zijn verricht aan [bedrijf 5] of aan [bedrijf 6] en zag dat er geen betalingen zijn gedaan.
7.
het door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in de wettelijke vorm opgemaakt en op 31 mei 2023 gesloten proces-verbaal nummer V-001-03, betreffende het verhoor van verdachte op 31 mei 2023 om 14:12 uur, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende :
O: Door de belastingdienst is een derdenonderzoek uitgevoerd [bedrijf 4] B.V. en hieruit komt naar voren dat er door hen geen levering van goederen heeft plaatsgevonden, geen verkoopfactuur is verzonden en dat zij ook geen betaling van € 2.915 hebben ontvangen van u.
A: er zijn geen goederen geleverd.
8.
het door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] in de wettelijke vorm opgemaakt en op 18 januari 2024 gesloten proces-verbaal nummer AMB-002-03, betreffende bevindingen aangifte omzetbelasting 1e kwartaal 2022 [eenmanszaak] , zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende :
Aangifte omzetbelasting 1e kwartaal 2022 [eenmanszaak]
Op 8 april 2022 is de aangifte omzetbelasting ingediend voor het 1e kwartaal 2022 voor de
eenmanszaak [eenmanszaak] . Hierbij is een bedrag aan voorbelasting geclaimd van € 9.922. Door [verdachte] is verklaard dat de aangifte omzetbelasting over het 1e kwartaal 2022 door hemzelf is opgesteld en dat hij deze zelf via e-herkenning heeft ingediend op zijn eigen laptop via de site van de Belastingdienst.
Onderzoek Belastingdienst
Op 12 april 2022 is door de Belastingdienst een verzoek om informatie gestuurd naar [verdachte] om de aangifte omzetbelasting over het 1e kwartaal 2022 te onderbouwen. Nadat door [verdachte] niet binnen de gestelde termijn van drie weken is gereageerd is door de Belastingdienst op 11 mei 2022 een herinnering gestuurd. Ook hierop is niet gereageerd door [verdachte] .
Feit 3
9.
het door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] in de wettelijke vorm opgemaakt en op 1 januari 2024 gesloten proces-verbaal nummer AMB-002-05, betreffende bevindingen papieren startersaangifte omzetbelasting 2022 [bedrijf 1] B.V., zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende :
Startersaangifte omzetbelasting [bedrijf 1] B.V.
Op 14 september 2022 is [bedrijf 1] BV (hierna: [bedrijf 1] ) opgericht en ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. [verdachte] is enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] .
Op 15 november 2022 is de startersaangifte omzetbelasting van [bedrijf 1] op papier ontvangen door de Belastingdienst. Hierbij is een bedrag van € 2.560 aan voorbelasting geclaimd. [verdachte] heeft verklaard dat hij enig bestuurder is van [bedrijf 1] en dat hij de startersaangifte
zelf had opgesteld, dat het zijn handschrift is en dat deze door [verdachte] zelf bij de Belastingdienst is ingediend. [verdachte] verklaarde dat dit op papier per post is gedaan, omdat het halverwege het tijdvak was en het niet via het systeem kon.
Na aanleiding van de ingediende startersaangifte van [bedrijf 1] is door behandelfunctionaris [medewerker belastingdienst 2]
(hierna: [medewerker belastingdienst 2] ) van de Belastingdienst contact opgenomen met [verdachte] . Na de goedkeuring van [verdachte] is hem een e-mailbericht gestuurd met het verzoek om informatie. Op 12 februari 2023 is door [verdachte] gereageerd en zijn er één verkoopfactuur, twee inkoopfacturen en een kopie bankafschrift overgelegd aan de Belastingdienst. De eerst inkoopfactuur betreft een inkoopfactuur van [bedrijf 8] B.V. met factuurnummer [factuurnummer 4] dd. 24-09-2022, inzake de aanschaf van een personenauto Mercedes-Benz S 580e 4MATIC Lang met het kenteken [kenteken 1] (hierna Mercedes), met bouwjaar 2022. Aanschafbedrag € 46.769,03 plus omzetbelasting van € 0.730,96, welke een totaalbedrag maakt van € 77.499,99.
De tweede inkoopfactuur is een inkoopfactuur van [bedrijf 7] B.V. met
factuurnummer [factuurnummer 5] dd. 27-09-2022, inzake de aanschaf van een Porsche Cayenne Turbo S E-Hybrid coupe met het kenteken [kenteken 2] (hierna Porsche), met bouwjaar 2022. Aanschafbedrag € 08.171,61 plus omzetbelasting van € 6.828,39, welke een totaal maakt van € 50.000.
Door [medewerker belastingdienst 2] is in de Belastingdienstsystemen gezien dat de kentekens van de beide auto’s niet op naam stonden van [verdachte] , [bedrijf 1] of iemand uit de omgeving van [verdachte] .
Door [verdachte] is tevens een bankafschrift overgelegd over de periode 1 september 2022 tot en met 30 september 2022 van het bankrekeningnummer [rekeningnummer 5] .
Op het bankafschrift is te zien dat op 24 september 2022 een bedrag van € 77.499,99 wordt
overgemaakt naar bankrekeningnummer [rekeningnummer 6] ten name van [bedrijf 8] B.V. met als omschrijving factuur [factuurnummer 6] debiteurnummer [debiteurnummer 1] . Tevens is op het bankafschrift een overboeking te zien van € 50.000 op 27 september 2022 naar het bankrekeningnummer
[rekeningnummer 7] ten name van [bedrijf 7] B.V. met als omschrijving Factuur [factuurnummer 5] Debiteurnummer [debiteurnummer 2] .
In de communicatie tussen [bedrijf 8] en [verdachte] die is uitgeleverd door [getuige 1] is te zien dat
[verdachte] diverse malen blijft aangeven dat er betalingen zijn verricht.
Tevens heeft [verdachte] geprobeerd in januari 2023 opnieuw een Mercedes te bestellen op naam van [bedrijf 13] B.V. Dit keer bij de vestiging van [bedrijf 8] in [vestigingsplaats] . Door [verdachte] is een orderbevestiging getekend op 27 januari 2023 voor Mercedes AMG GT 63 S 4MATIC met een bedrag van € 19.300.
Ook hierbij blijft de betaling uit en blijft [verdachte] met excuses komen.
Op donderdag 11 mei 2023 heeft er een vordering en getuigenverhoor plaatsgevonden bij [bedrijf 7] . Tijdens het getuigenverhoor van [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ) verkoopadviseur bij [bedrijf 7] is een combivordering uitgereikt. [getuige 2] heeft via de e-mail gegevens verstrekt.
Tijdens het getuigenverhoor is aan [getuige 2] gevraagd of [verdachte] met zijn bedrijf [bedrijf 1] B.V. een auto had aangekocht bij [bedrijf 7] . [getuige 2] verklaarde:
"Ja die intentie was er. Hij heeft een orderbevestiging getekend op 17 oktober 2022. Hij is hier ook met zijn vader geweest. Maar uiteindelijk is de auto niet geleverd, nadat de betaling uitbleef. Hiervoor had [verdachte] diverse excuses waaronder betalingsproblemen en dat zijn vader zou zijn overleden.”
Uit onderzoek in het Belastingdienstsysteem Beheer van Relaties komt naar voren dat de vader van [verdachte] niet overleden was in 2022.
Door [getuige 2] is aangegeven dat de factuurdatum, datum deel 1 en de afleverdatum niet
overeenkomen. Hieronder wordt het eerste deel van de factuur weergegeven van zowel de factuur welke is overgelegd door [verdachte] aan de Belastingdienst en de originele factuur uit de administratie van [bedrijf 7] . Hierop is te zien dat:
Op de factuur, welke is overgelegd door [verdachte] de factuurdatum 27 september 2022 is en op de originele factuur van [bedrijf 7] is de factuurdatum 27 oktober 2022.
Op de factuur welke is overgelegd door [verdachte] bij datum deel 1 de datum 27 september
2022 staat en op de originele factuur van [bedrijf 7] 27 oktober 2022.
Op de factuur welke is overgelegd door [verdachte] een afleverdatum staat van 27 september
2022 en op de originele factuur van [bedrijf 7] 27 oktober 2022.
Aan [getuige 2] werd gevraagd of de factuur, welke door [verdachte] is overgelegd aan de Belastingdienst is opgemaakt door [bedrijf 7] . [getuige 2] verklaarde:
"Deze specifieke factuur niet, want die lijkt aangepast te zijn."
Uit de belastingdienstsystemen komt naar voren dat er geen correctie is ingediend voor de aangifte omzetbelasting. Daarnaast is de verklaring van [verdachte] dat hij in november of december 2022 een correctie zou hebben ingediend, nadat de koop van de Mercedes en Porsche niet door was gegaan. Echter is pas op 8 februari 2023 aan [verdachte] gevraagd door de Belastingdienst de aangifte omzetbelasting te onderbouwen en heeft hij op 12 februari 2023 de facturen en rekeningafschrift overgelegd aan de Belastingdienst.
10.
het door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] in de wettelijke vorm opgemaakt en op 28 maart 2024 gesloten proces-verbaal, nummer AMB-011-01, betreffende bevindingen bankafschriften, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende :
Aangifte omzetbelasting startersaangifte [bedrijf 1] BV
In het proces-verbaal aangifte omzetbelasting startersaangifte 2022 [bedrijf 1] BV staat
beschreven dat door [verdachte] een betaalbewijs is overgelegd aan de Belastingdienst van en het bankrekeningnummer [rekeningnummer 5] ten name van [eenmanszaak] / [bedrijf 1] waarop is te zien dat er een betaling van € 77.499,99 wordt verricht aan [bedrijf 8] B.V. op 24 september 2022 en een betaling van € 50.000 aan [bedrijf 7] B.V. op 27 september 2022. Ik heb de gevorderde transactie gegevens bekeken van het bankrekeningnummer [rekeningnummer 5] .
Op deze bankrekening komen de genoemde betalingen niet voor.
Aan [bedrijf 7] is door [verdachte] tevens een rekeningafschrift gestuurd van de KBC bank. Deze mail werd verstuurd door [verdachte] aan [bedrijf 7] op 31 oktober 2022. De bijlage met het KBC bankafschrift had een datum in de toekomst, namelijk 22 november 2022. Op basis hiervan is al het vermoeden dat dit rekeningafschrift vervalst is.
11.
het door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [medewerker belastingdienst 1] in de wettelijke vorm opgemaakt en op 10 mei 2023 gesloten proces-verbaal nummer G-001-01, betreffende verhoor van getuige [getuige 1] e/v [getuige 1] , zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende :
V: Heeft de heer [verdachte] met zijn bedrijf [bedrijf 1] B.V. bij [bedrijf 8] een auto aangekocht?
A: Ja, daar is een order van. Die is ook getekend op 18 oktober 2022.
V: Heeft [bedrijf 8] een betaling ontvangen van de Heer [verdachte] en/of [bedrijf 1] B.V.?
A: Nee. Er is niets betaald (…).
V: Is er een auto geleverd aan de heer [verdachte] en/of [bedrijf 1] B.V.?
A: Nee, wij hebben geen enkele auto geleverd aan de heer [verdachte] en/of [bedrijf 1] B.V.
O: Wij tonen u een factuur met factuurnummer [factuurnummer 4] dd. 24-09-2022 van [bedrijf 8] ter name van [bedrijf 1] B.V. inzake de aanschaf van een Mercedes S 580 e 4MATIC Lang met een totaalbedrag van € 77.499,99.
V: Wat kunt u verklaren over deze factuur?
A: Wij hebben ter goede trouw een factuur opgesteld naar aanleiding van een order bij ons. Wij hebben de auto op kenteken gezet voor de heer [verdachte] . Hij heeft echter nooit betaald. We hebben meerdere malen mailwisseling met [verdachte] gehad en appverkeer is er geweest en iedere keer kwam hij met een andere reden voor het uitblijven van de betaling. Dan zat hij weer in België en moest het geld uit België komen. Uiteindelijk hebben we de factuur gecrediteerd.
A: Nu ik goed naar de factuur kijk zie ik dat de datum en het factuurnummer niet overeenkomen met de factuur in onze administratie.
V: Door wie is deze factuur opgemaakt?
A: De facturen worden bij ons door de binnendienst opgemaakt naar aanleiding van de getekende order, welke in dit geval door [verdachte] op 8 oktober 2022 is getekend. De factuur die u mij toont is niet de door ons opgemaakte factuur. Ik stuur u ook de juiste factuur uit onze administratie.
V: Is deze factuur door [bedrijf 8] opgemaakt op naam van [bedrijf 1] B.V. inzake de aanschaf voor de Mercedes S 580?
A: Dit is niet de factuur die door ons bedrijf is opgemaakt.
O: Wij tonen u een afdruk van een rekeningafschrift van bankrekeningnummer
[rekeningnummer 5] ter name van [bedrijf 1] . Hierop is te zien dat op 24-09-2022 een betaling van € 77.499,99 is gedaan naar het bankrekeningnummer [rekeningnummer 6] ter name van [bedrijf 8] B.V.
V: Klopt het dat deze betaling heeft plaatsgevonden.
A: Nee, wij hebben geen betaling ontvangen. De betaaldatum volgens het afschrift is 24 september 2022 en de opdrachtbevestiging is pas op 8 oktober 2022 getekend door [verdachte] .
12.
het door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [medewerker belastingdienst 1] in de wettelijke vorm opgemaakt en op 11 mei 2023 gesloten proces-verbaal nummer G-002-01, betreffende verhoor van getuige [getuige 2] , zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende :
V: Heeft de heer [verdachte] met zijn bedrijf [bedrijf 1] B.V. bij [bedrijf 7] een auto aangekocht?
A: Ja die intentie was er. Hij heeft een orderbevestiging getekend op 17 oktober 2022. Hij is hier ook met zijn vader geweest. Maar uiteindelijk is de auto niet geleverd, nadat de betaling uitbleef. Hiervoor had [verdachte] diverse excuses waaronder betalingsproblemen en dat zijn vader zou zijn overleden.
O: Wij tonen u een factuur van [bedrijf 7] ter name van [bedrijf 1] B.V. inzake de aanschaf van een Porsche Cayenne Turbo S E-Hybrid Coupe met factuurnummer [factuurnummer 5] dd. 27-09-2022.
V: Wat kunt u verklaren over deze factuur?
A: Dit lijkt wel een op een factuur van ons. De factuurdatum komt niet overeen, almede datum deel 1 en de afleverdatum. Wat me opviel toen hij een keer een bankafschrift liet zien, was dat hier ook een maand was aangepast en dat dit niet klopte. Ik heb op 17 november 2022 gevraagd deze factuur te crediteren.
V: Is deze factuur door [bedrijf 7] opgemaakt op naam van [bedrijf 1] B.V. inzake de aanschaf voor de Porsche Cayenne Turbo-S?
A: Deze specifieke factuur niet, want die lijkt aangepast te zijn.
O: Wij tonen u een afdruk van een rekeningafschrift van bankrekeningnummer
[rekeningnummer 5] ter name van [bedrijf 1] . Hierop is te zien dat op 27-09-2022 een betaling van € 50.000 is gedaan naar het bankrekeningnummer [rekeningnummer 7] ter name van [bedrijf 7] B.V.
V: Wat kunt u hierover verklaren?
A: Nee, deze is nooit bij ons binnen gekomen. Het bankrekeningnummer klopt wel wat erop staat, naar deze betaling hebben wij niet ontvangen. [verdachte] heeft ons ook een keer een
bankafschrift gestuurd van de KBC bank. Het vreemde hieraan was dat deze mail aan ons
gestuurd was op 31 oktober 2022, terwijl de betaling op het bankafschrift gedaan zou zijn op 22 november 2022.
V: Hoe is het contact in eerste instantie gegaan?
A: Online heeft hij een aanvraag gedaan voor de auto of er informatie verstrekt kon worden. Toen is hij langsgekomen met zijn vader. Ik heb hem best nog wel even de tijd gegeven, omdat hij elke keer weer met stukken kwam en daarna dat zijn vader was overleden. Toen heeft het nog een paar weken geduurd. Ik heb hem toen nog een ingebrekestelling gestuurd en uiteindelijk de auto aan iemand anders verkocht. Na de ingebrekestelling is er geen contact meer geweest.
Feiten 3 en 5
13.
het door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] in de wettelijke vorm opgemaakt en op 6 juni 2024 gesloten proces-verbaal, nummer AMB-011-02, betreffende bevindingen bankafschriften KBC-bank België, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende :
Bevindingen transactiegegevens KBC bank
Op pagina 2 van het proces-verbaal AMB-011-01 staat onder het kopje Aangifte omzetbelasting startersaangifte [bedrijf 1] BV dat door [verdachte] aan [bedrijf 7] een rekeningafschrift was gestuurd van de KBC-bank.
Op dit rekeningafschrift staat dat er op 29-11 -2022 € 50.000 betaald is aan [bedrijf 7] vanaf het rekeningnummer [rekeningnummer 8] .
Ik heb de transactiegegevens van het rekeningnummer [rekeningnummer 8] bekeken en ik zag dat er geen betaling te zien is, welke is gedaan aan [bedrijf 7] .
Op pagina 2 van het proces-verbaal AMB-011-01 staat onder het kopje Aangifte omzetbelasting 1e kwartaal 2023 [bedrijf 2] BV dat [verdachte] screenshots via WhatsApp stuurt van een rekeningafschrift van de KBC bank waarop betalingen aan [bedrijf 9] te zien zijn. Deze betalingen van € 88.547,18 en € 244.273,59 zouden volgens het rekeningafschrift gedaan zijn vanaf het rekeningnummer [rekeningnummer 8] op 1 maart 2023.
Ik heb de transactiegegevens van het rekeningnummer [rekeningnummer 8] bekeken en ik zag dat er geen betalingen te zien zijn, welke zijn gedaan aan [bedrijf 9] .
Ook is te zien dat de bankrekening [rekeningnummer 8] op 28-12-2022 vereffend is, dus
[verdachte] kan op 1 maart 2023 vanaf deze bankrekening al geen betalingen meer verrichten.
Ook is te zien op de transactiegegevens van de bankrekeningen [rekeningnummer 8] en
[rekeningnummer 9] dat het saldo nooit hoger is geweest dan € 50 euro.
Feit 4:
14.
het door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] in de wettelijke vorm opgemaakt en op 18 januari 2024 gesloten proces-verbaal nummer AMB-002-06, betreffende bevindingen aangifte omzetbelasting 4e kwartaal 2022 [bedrijf 1] B.V., zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende :
Aangifte omzetbelasting 4e kwartaal 2022 [bedrijf 1] B.V.
Op 25 december 2022 is de aangifte omzetbelasting ingediend voor het 4e kwartaal 2022 voor [bedrijf 1] B.V. Hierbij is een bedrag aan voorbelasting geclaimd van € 3.651. Door [verdachte] is verklaard dat de aangifte omzetbelasting over het 4e kwartaal 2022 door hemzelf is opgesteld en dat hij deze zelf via DigiD heeft ingediend op zijn eigen laptop via de website van de Belastingdienst.
Op 8 februari 2022 is door [medewerker belastingdienst 2] , behandelfunctionaris bij de Belastingdienst (hierna: [medewerker belastingdienst 2] ) een e-mail gestuurd naar [verdachte] met het verzoek om informatie. [verdachte] wordt gevraagd de geclaimde voorbelasting te onderbouwen. Hierop is geen reactie gekomen vanuit [verdachte] .
15.
het door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in de wettelijke vorm opgemaakt en op 22 juni 2023 gesloten proces-verbaal nummer G-004-01, betreffende verhoor van getuige [medewerker belastingdienst 2] , zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende :
V: Wat kunt u vertellen over de aangifte over het 4e kwartaal 2022 van [bedrijf 1] B.V.?
A: Eind februari kreeg ik een email van hem dat hij het niet allemaal zo snel voor elkaar kon krijgen en hij zou zo snel mogelijk proberen het alsnog aan te leveren. Tot op heden is dat niet gebeurd.
V: Is op naam van [bedrijf 1] B.V. op enig moment een correctie ingediend voor de
startersaangifte van de omzetbelasting?
A: Niet dat mij bekend is.
V: Is op naam van [bedrijf 1] B.V. op enig moment een correctie ingediend voor de aangifte omzetbelasting over het 4e kwartaal 2022?
A: Niet dat mij bekend is.
Feit 5
16.
het door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] in de wettelijke vorm opgemaakt en op 18 januari 2024 gesloten proces-verbaal nummer AMB-002-07, betreffende bevindingen aangifte omzetbelasting 1e kwartaal 2023 [bedrijf 2] B.V., zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende :
Op 31 januari 2023 is [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ) opgericht en ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. [verdachte] is via [bedrijf 1] B.V. enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 2] . Op 26 maart 2023 is voor [bedrijf 2] de aangifte omzetbelasting ingediend voor het 1e kwartaal 2023. Hierbij is een bedrag van € 96.763 aan voorbelasting geclaimd. Door [verdachte] is verklaard dat hij enig bestuurder is van [bedrijf 2] en dat de aangifte omzetbelasting over het 1e kwartaal door hemzelf is opgesteld en dat hij deze zelf via DigiD via e-herkenning heeft ingediend.
Door de boetefraude coördinator van de Belastingdienst [medewerker belastingdienst 3] is een ambtsedige verklaring opgesteld, waarin hij aangeeft dat op dinsdag 28 maart 2023 door [bedrijf 9] B.V. (hierna: [bedrijf 9] ) een e-mail bericht is gestuurd naar de Belastingdienst met betrekking tot [bedrijf 2] . Hierbij werden drie termijnfacturen meegestuurd inzake de aanschaf van een jacht door [verdachte] met zijn vennootschap [bedrijf 2] . Het totaal aan omzetbelasting voor deze drie termijnfacturen bedraagt € 11.972,95.
Wegens het uitblijven van betalingen voor de facturen en het vermoeden van [bedrijf 9] dat er sprake zou zijn van mogelijke BTW fraude door [verdachte] zijn de facturen door [bedrijf 9] gecrediteerd. Deze creditnota's, gedateerd op 28 maart 2023, zijn tevens door [bedrijf 9] verstrekt aan de Belastingdienst.
Door [verdachte] is diverse malen beloofd dat hij de betalingen voor de eerste drie termijnfacturen zou verrichten. Onder andere via WhatsApp verkeer met [naam] blijft [verdachte] zeggen dat hij heeft betaald. (…) [verdachte] blijft dagelijks aangeven dat er iets niet goed is gegaan bij de bank en dat hij het op een andere manier gaat proberen en contact zal opnemen. Uiteindelijk ziet [naam] zich genoodzaakt de facturen te crediteren en het contract te ontbinden.
Door de FIOD zijn de transactiegegevens gevorderd bij de SNS bank met betrekking tot de
bankrekeningen op naam van [verdachte] en diens ondernemingen. Op 26 mei 2023 zijn door de SNS bank de gevraagde gegevens vertrekt. In de transactiegegevens van de bankrekeningen op naam van [verdachte] en diens ondernemingen is geen enkele betaling aan [bedrijf 9] aangetroffen.
17.
het door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in de wettelijke vorm opgemaakt en op 10 mei 2023 gesloten proces-verbaal nummer G-003-01, betreffende verhoor van getuige [getuige 3] , zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende :
Bij [verdachte] ging het zo. Vervolgens heb ik de eerste 3 facturen gemaakt en toen hij deze niet betaalde heb ik uiteindelijk contact met de FIOD en hier kreeg ik geen reactie op en toen contact opgenomen met mijn contactpersoon van de Belastingdienst.
V: Op 10 februari 2023 is de eerste factuur gedateerd gericht aan [bedrijf 2] B.V. en op 25 februari 2023 de tweede en derde factuur.
A: Hij bleef maar excuses bedenken waarom de betalingen uitbleven.
18.
een geschrift, te weten een aangifte, DOC-056, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende :
[afbeelding]
19.
een geschrift, te weten een factuur van [bedrijf 9] d.d. 10 februari 2023, DOC-030, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende :
[afbeelding]
20.
een geschrift, te weten een factuur van [bedrijf 9] d.d. 25 februari 2023, DOC-031, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende :
[afbeelding]
21.
een geschrift, te weten een factuur van [bedrijf 9] d.d. 25 februari 2023, DOC-032, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende :
[afbeelding]
22.
het door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] in de wettelijke vorm opgemaakt en op 25 januari 2024 gesloten proces-verbaal nummer AMB-006-01, betreffende bevindingen aangifte omzetbelasting 2e kwartaal 2023 [bedrijf 2] B.V., zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende :
Uit het strafrechtelijk onderzoek komt naar voren dat er door [verdachte] drie termijnfacturen zijn overgelegd met betrekking tot de aanschaf van een jacht bij [bedrijf 9] B.V. (hierna: [bedrijf 9] ) en dat [verdachte] geen verbeterde/gecorrigeerde aangifte omzetbelasting over het 1e kwartaal 2023 heeft gedaan, nadat de drie termijnfacturen door [bedrijf 9] waren gecrediteerd wegens het uitblijven van de betalingen.
Uit de ambtsedige verklaring, welke ik op 12 januari 2024 van [medewerker belastingdienst 3] hebt ontvangen, komt naar voren dat op 1 augustus 2023 de aangifte omzetbelasting voor het 2e kwartaal 2023 is ingediend voor [bedrijf 2] . Hierin wordt een bedrag aan voorbelasting geclaimd van € 93.292. Op 16 augustus 2023 is door de Belastingdienst een verzoek om aanvullende informatie gestuurd naar [bedrijf 2] . Door de Belastingdienst is op 30 augustus 2023 een reactie ontvangen van [verdachte] per e-mail. Bij de e-mail zaten bijlagen, waaronder drie facturen. De drie facturen, die door [verdachte] zijn overgelegd betreffen:
Een factuur met factuurnummer [factuurnummer 7] , factuurdatum 13-02-2023 en een bedrag van € 88.547,18, waarvan € 4.789,18 BTW inzake Phantom Expedition Flybridge 80, 1e termijn conform contract, 10% van de aanneemsom.
Een factuur met factuurnummer [factuurnummer 8] , factuurdatum 25-02-2023 en een bedrag van € 44.273,59, waarvan € 2.394,59 BTW inzake Phantom Expedition Flybridge 80, 2e termijn conform contract, 5% van de aanneemsom.
Een factuur met factuurnummer [factuurnummer 9] , factuurdatum 25-02-2023 en een bedrag van € 88.547,18, waarvan € 4.789,18 BTW inzake Phantom Expedition Flybridge 80, 3e termijn conform contract, bestelling motoren en generator.
De drie facturen die door [verdachte] zijn overgelegd op 30 augustus 2023 ter onderbouwing van de aangifte over het 2e kwartaal 2023 zijn exact dezelfde facturen, als de facturen die door [bedrijf 9] zijn verstrekt aan de Belastingdienst en de aan FIOD met betrekking tot de aangifte omzetbelasting over het 1e kwartaal 2023 van [bedrijf 2] . Deze drie facturen waren reeds in het procesdossier gevoegd en dit betreffen dezelfde drie facturen die door [bedrijf 9] waren gecrediteerd, nadat de betalingen van [verdachte] voor de facturen uitbleven. Daarnaast had [bedrijf 9] het vermoeden dat er sprake was van BTW fraude en komt uit het getuigenverhoor bij [bedrijf 9] naar voren dat de bouw van het jacht werd geannuleerd, nadat [verdachte] de betalingen en afspraken niet nakwam.
Het is opmerkelijk dat [verdachte] ter onderbouwing van de aangifte omzetbelasting over het 2e kwartaal 2023 dezelfde drie facturen heeft overgelegd die ook dienden ter onderbouwing van het 1e kwartaal 2023. Daarnaast kunnen de facturen niet dienen ter onderbouwing van de aangifte, omdat het facturen betreffen uit een ander kwartaal, namelijk het 1e kwartaal 2023.
De drie facturen met factuurnummers [factuurnummer 7] , [factuurnummer 8] , [factuurnummer 9] zijn door [verdachte]
overgelegd per e-mail. In het bijgevoegde Excel-bestand wordt ook een factuurnummer [factuurnummer 10] benoemd, met hierachter hetzelfde factuurbedrag en BTW bedrag als factuurnummer [factuurnummer 7] .
Onbekend is waar deze factuur betrekking op heeft, gezien het feit deze niet door [verdachte] is overgelegd. Vermoedelijk betreft het een dubbeling van dezelfde eerste factuur. Van de vier facturen wordt onderaan een totaalbedrag van € 1.709.915,13, waarvan € 96.762,13 aan BTW weergegeven.
Onder het totaal van de inkoopfacturen worden vervolgens vermoedelijk vier verkoopfacturen of creditfacturen weergegeven met factuurnummer [factuurnummer 7] t/m [factuurnummer 10] met een totaal van € 0.000, waarvan € .471,08 BTW.
Het BTW bedrag van € 96.762,13 met betrekking tot de inkoopfacturen, minus het BTW bedrag van € .471,08 van de vermoedelijke verkoop/creditfacturen betreft het totaal van € 93.292 (afgerond).
Dit betreft het bedrag welke door [verdachte] is geclaimd aan voorbelasting over het 2e kwartaal 2023 van [bedrijf 2] . Echter zijn er maar 3 facturen aangeleverd door [verdachte] , waarvan het totaal van BTW een bedrag is van € 11.975. Op basis hiervan vermeld [medewerker belastingdienst 3] in zijn ambtsedige verklaring dat bij hem het vermoeden is ontstaan dat de aangifte omzetbelasting over het 2e kwartaal 2023 voor ten minste € 11.975 onjuist is gedaan.