X (bv; belanghebbende) is op 1 januari 2020 eigenaar van een camping.
In geschil is of aan X terecht aanslagen OZB (onroerendezaakbelasting) eigenaar en watersysteemheffing (WSH) eigenaren over 2020 zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of X op de peildatum genothebbende krachtens eigendom is.
In het onderhavige geval is op de peildatum sprake van een eigendom dat onder het beheer van de gemeente is gesteld. Het onder beheer stellen gebeurde via het publiekrecht en heeft plaatsgevonden tegen de zin en zonder medewerking van X. Voorts staat vast dat het beheer door de gemeente in dit specifieke geval van meet af aan gericht is geweest op het definitief in eigen hand krijgen van de onroerende zaak.
Volgens Hof Den Bosch is sprake van een voortdurende situatie waarin tegen de wil van de eigenaar geen enkel eigenaarsgenot van de zaak bestaat, vergelijkbaar met de omstandigheden in de krakersarresten (zie HR 10 maart 1982, 20.860, ECLI:NL:HR:1982:AW9563 en HR 4 juni 1986, 23.764, ECLI:NL:HR:1986:AW8003).
De aanslagen OZB en WSH zijn ten onrechte aan X opgelegd.
Het hoger beroep van de Heffingsambtenaar is ongegrond.
BRON
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 23/6
Uitspraak op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant,
hierna: de heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 9 december 2022, nummer BRE 21/61, in het geding tussen de heffingsambtenaar en
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende.
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende ter zake van de onroerende zaak met het adres [adres] in [vestigingsplaats] (gemeente [gemeente] ) voor het jaar 2020 een aanslag onroerendezaakbelastingen eigenaar (hierna: OZB) en een aanslag watersysteemheffing eigenaren (hierna: WSH) opgelegd (hierna tezamen aangeduid als: de aanslagen).
1.2.
Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende tegen de aanslagen gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar in zoverre vernietigd, heeft de aanslagen vernietigd en heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van het voor het beroep betaalde griffierecht.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar 1] en [heffingsambtenaar 2] .
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
2.1.
Belanghebbende is op 1 januari 2020 (hierna ook wel: de peildatum) eigenaar van de onroerende zaak met het adres [adres] in [vestigingsplaats] . Belanghebbende staat op de peildatum als eigenaar ingeschreven in de Basisregistratie Kadaster (hierna: het kadaster); er zijn op die datum geen op het eigendom gevestigde beperkte rechten in het kadaster ingeschreven.
2.2.
De onroerende zaak is laatstelijk bekend als camping [naam 1] (hierna: de camping). Vanaf 23 juni 2017 is het beheer van de camping op grond van artikel 13b Woningwet overgenomen door de gemeente [gemeente] (hierna: de gemeente).
2.3.
Ter zitting bij het hof is het volgende komen vast te staan:
De aanleiding voor het overnemen van het beheer van de camping door gemeente [gemeente] is een groot aantal meldingen van misstanden die op de camping zouden plaatsvinden.
Na het vestigen van het beheer in 2017 kregen de op de camping aanwezige huurders een brief van gemeente [gemeente] dat zij geen huur meer hoefden te betalen. De gemeente is de camping gaan ontruimen en de gehele inrichting van de camping, inclusief de aanwezige campers, is van het terrein verwijderd en gesloopt.
Dit is gebeurd in het kader van de integrale aanpak van diverse overheidsinstanties in het project “ [project] ”. De doelstelling van dat project was het in beheer krijgen en definitief sluiten van de camping.
De gemeente heeft de bij belanghebbende betrokken natuurlijke personen de toegang tot het terrein ontzegd (zie ook Hoge Raad 12 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1408).
De gemeente vordert een beheersvergoeding van € 5,5 miljoen van belanghebbende. Belanghebbende bestrijdt de rechtmatigheid van het beheer en eist een schadevergoeding van de gemeente. De uitkomst van deze bij de Raad van State lopende procedure is thans onbekend.
In 2024 is de onroerende zaak in een openbare executieveiling door de gemeente verkocht en later dat jaar heeft de gemeente het terrein zelf aangekocht.
3 Geschil en conclusies van partijen
3.1.
In geschil is of de aanslagen terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of belanghebbende op de peildatum genothebbende krachtens eigendom is.
3.2.
De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank voor zover het de beslissingen omtrent de aanslagen en het griffierecht betreft en in zoverre bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
4 Gronden
Ten aanzien van het geschil
4.1.
OZB kan worden geheven van degenen die bij het begin van het kalenderjaar van onroerende zaken het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht (artikel 220, aanhef en letter b, Gemeentewet). Voor de toepassing van deze bepaling wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt, degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in het kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is (artikel 220b, lid 2, Gemeentewet). De Verordening onroerendezaakbelastingen [gemeente] 2020 bevat gelijkluidende bepalingen (artikel 1).
4.2.
WSH kan worden geheven van hen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken (artikel 117, lid 1, letter b, Waterschapswet). Voor de toepassing van die bepaling is heffingsplichtig, degene die bij het begin van het kalenderjaar als rechthebbende in het kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen rechthebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is (artikel 119, lid 1, Waterschapswet). De Verordening watersysteemheffing Brabantse Delta 2020 bevat gelijkluidende bepalingen (artikel 2).
4.3.
De heffingsambtenaar stelt dat de aanslagen terecht aan belanghebbende zijn opgelegd, omdat voor het opleggen van de onderhavige eigenarenheffingen OZB en WSH geen sprake hoeft te zijn van feitelijk gebruik of feitelijk genot. Het hebben van de juridische eigendom is daartoe volgens de heffingsambtenaar afdoende. Belanghebbende betoogt echter dat zij door de wijze waarop de gemeente het beheer op haar camping heeft gevestigd niet van haar eigenaarsrechten gebruik kan maken. Aangezien zij het genot als eigenaar niet heeft, mochten de aanslagen OZB en WSH volgens belanghebbende niet opgelegd worden.
4.4.
Partijen zijn het eens dat de civielrechtelijke situatie op de peildatum zo is dat belanghebbende eigenaar van de onroerende zaak is als bedoeld in artikel 5:1 Burgerlijk Wetboek. Ook zijn partijen het eens dat op de eigendom van belanghebbende geen beperkte rechten in de zin van artikel 3:8 Burgerlijk Wetboek zijn gevestigd en dat de gemeente niet belanghebbendes eigendom (voor zichzelf) bezit als bedoeld in artikel 3:107 Burgerlijk Wetboek.
4.5.
Het hof merkt op dat de toepasselijke bepalingen van de OZB (zie 4.1) en de WSH (zie 4.2) wat betreft de hoofdregel gelijk luiden, namelijk dat kan worden geheven van de “genothebbende krachtens eigendom”, maar dat deze bepalingen ook een verschil in formulering bevatten. In de bepalingen over de WSH wordt namelijk voor het “genot krachtens eigendom” nader verwezen naar degene dierechthebbende krachtens eigendom is, terwijl in de bepalingen van de OZB ook in de nadere verwijzing eenduidig van degenothebbende krachtens eigendom wordt gesproken. Uit de parlementaire geschiedenis van de WSH maakt het hof op dat het veranderen van genothebbende in de term rechthebbende een redactionele wijziging is geweest, waarmee derhalve geen inhoudelijke wijziging is beoogd. Het hof gaat daarom – evenals de rechtbank – uit van een gelijke strekking van de bepalingen van de OZB en WSH en dat het draait om de vraag of belanghebbende “genothebbende krachtens eigendom” is.
4.6.
Over het zijn van genothebbende is door de Hoge Raad geoordeeld dat indien sprake is van een beperkt gerechtigde die aan de eigenaar betaalt voor het gebruikmaken van dat recht, dit niet meebrengt dat de eigenaar (ook) genothebbende is. De Hoge Raad oordeelde dat in dat geval onder het “genot” moest worden verstaan de aan het recht ontleende bevoegdheid om het onroerend goed te gebruiken overeenkomstig de bepalingen van dat recht . Indien de zakelijke rechten zijn verdeeld over verschillende rechthebbenden, gaat de van het goed gebruikmakende rechthebbende vóór de rechthebbende die financiële genotswaarde heeft. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad over woningkrakers volgt dat dit ook kan gelden zonder dat een zakelijk recht op de eigendom rust, namelijk in het geval dat wederrechtelijk en niet voorbijgaand aan de eigenaar de mogelijkheid tot uitoefening van zijn eigendomsrecht is ontnomen. In dergelijke gevallen kan namelijk niet worden gezegd dat de eigenaar van dat goed het genot krachtens zakelijk recht heeft, aldus de Hoge Raad.
4.7.
In het onderhavige geval is op de peildatum sprake van een eigendom dat onder het beheer van de gemeente is gesteld. Het onder beheer stellen gebeurde via het publiekrecht en heeft plaatsgevonden tegen de zin en zonder medewerking van de eigenaar van de camping. Voorts staat vast (zie 2.3) dat het beheer door de gemeente in dit specifieke geval van meet af aan gericht is geweest op het definitief in eigen hand krijgen van de onroerende zaak. De handelingen van de gemeente zijn met die bedoeling in overeenstemming. De gemeente heeft belanghebbendes betrokkenen de toegang verboden, heeft geen huur geïnd, heeft de camping gesloten en ontruimd. In deze omstandigheden is het hof van oordeel dat belanghebbende op de peildatum het genot krachtens haar eigendomsrecht niet had. Anders dan in de jurisprudentie waar de heffingsambtenaar op wijst is in het onderhavige geval sprake van een voortdurende situatie waarin tegen de wil van de eigenaar geen enkel eigenaarsgenot van de zaak bestaat, vergelijkbaar met de omstandigheden in de krakersarresten. Ook de Corona-situatie waarover voor de gebruikersheffing van de OZB wordt geprocedeerd acht het hof niet vergelijkbaar, omdat het daar ten eerste gaat om een ander begrip (gebruik) en het bovendien een tijdelijke sluiting betrof terwijl de zaak wel al die tijd ter beschikking van de gebruiker stond, maar deze slechts tijdelijk niet meervoor de gewenste doeleinden kon worden gebruikt .
4.8.
Verder heeft de heffingsambtenaar in zijn hoger beroepschrift gesteld dat het beheer in het onderhavige geval van tijdelijke aard was, omdat belanghebbende door het betalen van de beheersvergoeding het beheer zou kunnen terugnemen. Ter zitting bij het hof is echter duidelijk geworden dat de feiten anders lagen (zie hierboven onder 2.3 en 4.7). Het beheer heeft vanaf 2017 voortgeduurd tot in het jaar 2024 en was niet bedoeld als tijdelijke situatie maar als opmaat naar het definitief verkrijgen van de onroerende zaak door de gemeente.
4.9.
De aanslagen OZB en WSH zijn ten onrechte aan belanghebbende opgelegd.
Tussenconclusie
4.10.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.11.
Aangezien het hof de uitspraak van de rechtbank bevestigt, zal de griffier het voor het instellen van het hoger beroep verschuldigde griffierecht van € 548 van de heffingsambtenaar heffen.
Ten aanzien van de proceskosten
4.12.
Het hof ziet in de omstandigheid dat het door de heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep ongegrond is, aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen tot vergoeding van de kosten voor beroepsmatige rechtsbijstand van belanghebbende in hoger beroep. Het hof stelt deze vergoeding overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op een bedragvan € 1.750 (2 punten x € 875 waarde per punt x 1 voor het gemiddelde gewicht van deze zaak).
5 Beslissing
Het hof:
verklaart het hoger beroep ongegrond;
bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
bepaalt dat van de heffingsambtenaar een griffierecht wordt geheven van € 548;
veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij het hof van € 1.750, te betalen op een bankrekening op naam van belanghebbende.
De uitspraak is gedaan door M. Ferrier, voorzitter, A.J. Kromhout en T.A. Gladpootjes, in tegenwoordigheid van A.S. van Middelkoop, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 september 2024 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.
De griffier, De voorzitter,
A.S. van Middelkoop M. Ferrier
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl .
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (ziewww.hogeraad.nl ).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.