Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is geboren in India en heeft de Indiase nationaliteit. Voor het collegejaar 2016-2017 heeft X zich ingeschreven bij een universiteit voor de tweejarige master Chemical Engineering.

Op 8 juni 2016 is vanuit India door X een bedrag van € 25.824, bestaande uit € 15.000 collegegeld en € 10.824 leefgeld en kosten van de visumaanvraag, overgemaakt aan de universiteit. X staat sinds 22 augustus 2016 op een adres in Nederland ingeschreven in de BRP en is op 1 september 2016 begonnen aan zijn studie.

Op 27 september 2016 is door de universiteit een bedrag van € 10.411 op de rekening van X gestort. Dit betreft de restitutie van het eerder gestorte bedrag van € 10.824, verminderd met de door de universiteit gemaakte kosten voor de visumaanvraag.

In geschil is of X voor het jaar 2016 recht heeft op aftrek van studiekosten. Niet in geschil is dat de studiekosten (na aftrek van het drempelbedrag) € 14.750 bedragen en dat deze kosten op X hebben gedrukt.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat geen recht op aftrek bestaat omdat de betaling heeft plaatsgevonden vóór het moment waarop X belastingplichtig werd voor de inkomstenbelasting.

Een onderdaan van Nederland (of van één van de in artikel 7.8, lid 6, Wet IB 2001 genoemde staten) zou in omstandigheden als die van X, te weten wonende in India, op dezelfde wijze in de Nederlandse belastingheffing worden betrokken als X. Naar het oordeel van de Rechtbank is van discriminatie naar nationaliteit daarom geen sprake, zodat artikel 24 Verdrag Nederland-India niet is geschonden.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2016
Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum instantie
17 maart 2022
Rolnummer
21/4102
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2022:6676
NLF-nummer
NLF 2022/1507
Aflevering
4 augustus 2022
bwbr0011353&artikel=2.1,bwbr0011353&artikel=2.1,bwbr0011353&artikel=6.1,bwbr0011353&artikel=6.1,bwbr0011353&artikel=6.40,bwbr0011353&artikel=6.40,bwbr0011353&artikel=6.27,bwbr0011353&artikel=6.27

Naar de bovenkant van de pagina