Rechtsherstel; geen box 3-heffing en vergrijpboetes meer voor drugsproducent
undefined, 30 mei 2022
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(13)
- Jurisprudentie(221)
- Commentaar NLFiscaal(7)
- Literatuur(75)
- Recent(25)
- Kennisgroepstandpunt(8)
- Annotatie wetsgeschiedenis NLFiscaal(5)
Samenvatting
X (belanghebbende) is op 20 april 2018 strafrechtelijk veroordeeld voor, kort gezegd, de handel in chemische stoffen die gebruikt kunnen worden voor de productie van synthetische drugs.
Rechtbank Gelderland heeft in een uitspraak over aan X opgelegde aanslagen IB/PVV 2015 en 2016 – voor zover hier van belang – geoordeeld dat een redelijke schatting van de inkomsten uit het criminele samenwerkingsverband meebrengt dat de belastingaanslag IB/PVV 2015 moet worden verminderd tot een bedrag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.086.589. Voor het jaar 2016 is een inkomen uit sparen en beleggen in aanmerking genomen van € 41.862.
De onderhavige procedure heeft betrekking op aan X opgelegde aanslagen over de jaren 2017 en 2018.
Het geschil spitst zich toe op correcties in het inkomen uit sparen en beleggen van resp. € 104.648 en € 100.948 en daarbij opgelegde vergrijpboetes van resp. € 94.176 en € 86.205.
Tussen partijen is in geschil of X vermogen heeft en hoe groot het vermogen is. Rechtbank Gelderland gaat er om proceseconomische redenen bij haar beoordeling veronderstellenderwijs van uit dat X beschikt over het door de Inspecteur gestelde vermogen.
De Inspecteur is er volgens de Rechtbank niet in geslaagd aannemelijk te maken dat X werkelijk rendement heeft behaald. Gelet op het Box 3-arrest HR 24 december 2021, 21/01243, ECLI:NL:HR:2021:1963, NLF 2022/0106, met noot van Dusarduijn, ziet de Rechtbank daarom aanleiding om rechtsherstel te bieden voor de jaren 2017 en 2018 door uit te gaan van een werkelijk rendement van nihil, zodat het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen moet worden verminderd naar nihil. Omdat de opgelegde boetes zien op het onjuist dan wel onvolledig aangeven van inkomen uit sparen en beleggen voor de jaren 2017 en 2018, en dat inkomen door de Rechtbank op nihil wordt gesteld, worden ook de boetes vernietigd.
BRON
Uitspraak van de meervoudige belastingkamer van in de zaken tussen
eiser, te woonplaats, eiser (gemachtigde: gemachtigde),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Eindhoven, verweerder.
Procesverloop
Zaaknummer 21/917
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2017 een aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer 1]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.453 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 104.648. Tevens is bij beschikking € 2.843 aan belastingrente in rekening gebracht. Daarnaast heeft verweerder bij beschikking een vergrijpboete aan eiser opgelegd van € 94.176.
Zaaknummer 21/918
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2018 een aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer 2]) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.502 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 100.948. Tevens is bij beschikking € 1.692 aan belastingrente in rekening gebracht. Daarnaast heeft verweerder bij beschikking een vergrijpboete aan eiser opgelegd van € 86.205.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 6 januari 2021 de aanslagen, de beschikkingen belastingrente en de boetebeschikkingen gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 11 februari 2021, ontvangen door de rechtbank op 15 februari 2021, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2022.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [naam 1] en [naam 2].
Overwegingen
Feiten
1. De Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD) heeft op 23 mei 2016 een proces-verbaal (p-v) opgemaakt van het onderzoek ‘[naam onderzoek]’. Dit onderzoek richtte zich tegen eiser en vijf medeverdachten van de handel in chemische stoffen, die kunnen worden gebruikt voor de productie van synthetische drugs. In het p-v staat onder ‘3 Strafbare Feiten’ het volgende vermeld:
Onder ’19 RESUMÉ’ staat vermeld:
2. Verweerder heeft op 1 augustus 2016 toestemming van de Officier van Justitie gekregen tot inzage in, en gebruik van, de voor de belastingheffing van eiser relevante onderzoeksgegevens die in het strafrechtelijk onderzoek [naam onderzoek] zijn vastgesteld.
3. Met datum 2 september 2016 heeft de FIOD een rapport ‘berekening wederrechtelijk verkregen voordeel’ per delict opgesteld. In dit rapport wordt de hoeveelheid gekochte chemicaliën eveneens bepaald op 282.573 kilogram en de theoretische omzet berekend op € 2.137.178. Onder 5.3. van het rapport staat het volgende vermeld:
“ 5.3 Recapitulatie wederrechtelijk verkregen voordeel;
Het totaal genoten wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt op basis van het vorenstaande:
Opbrengst: € 2.137.178,00
Af Kosten: € 371.760,00
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 1.801.418,00
Verdachte [eiser] heeft niets verklaard over zijn taak of over de winstverdeling.
Uitgaande van een minimale winstberekening heeft verdachte [eiser] de helft van het wederrechtelijk verkregen voordeel ontvangen zijnde € 1.801.418,00 : 2 = € 900.709,00.
Uitgaande van de maximale winstberekening heeft verdachte [eiser] het totaal van het wederrechtelijk verkregen voordeel ontvangen zijnde € 1.801.418,00.(…)”
4. Op 14 maart 2018 heeft eiser de aangifte IB/PVV 2017 gedaan naar een inkomen uit werk en woning van € 9.453 en een inkomen uit sparen en beleggen van nihil.
5. Eiser is op grond van onder meer de inhoud van voormeld p-v door de Rechtbank Oost-Brabant op 20 april 2018 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden voor, kort gezegd, de handel in chemische stoffen die gebruikt kunnen worden voor de productie van synthetische drugs.
6. Verweerder heeft op 10 december 2018 een rapport opgemaakt van een bij eiser ingesteld onderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV en ZVW 2015 en 2016. Dit rapport is met gelijke datum aangeboden aan eiser. Verweerder heeft de theoretische omzet 2015 overeenkomstig voormelde FIOD-rapportage berekend op € 2.173.178 en deze omzet aan elk der verdachten uit het strafrechtelijk onderzoek voor het geheel toegerekend.
7. Verweerder heeft met dagtekening 21 december 2018 de aanslag IB/PVV 2015 opgelegd, inclusief beschikking belastingrente en boetebeschikking. Bij het opleggen van die aanslag heeft verweerder rekening gehouden met een door eiser genoten resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) van € 2.173.178.
8. Verweerder heeft met datum 9 januari 2019 de aanslag IB/PVV 2016 opgelegd, inclusief beschikking belastingrente en boetebeschikking. Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag het door eiser opgegeven belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil gecorrigeerd naar € 85.360.
9. Op 25 april 2019 heeft eiser de aangifte IB/PVV 2018 gedaan naar een inkomen uit werk en woning van € 3.502 en een inkomen uit sparen en beleggen van nihil.
10. Bij brief met datum 15 oktober 2020 heeft verweerder aangekondigd af te wijken van de aangifte IB/PVV 2017. In de brief wordt ook het opleggen van de vergrijpboete voor het jaar 2017 aan eiser aangekondigd.
11. Verweerder heeft op 24 november 2020 de aanslag IB/PVV 2017 opgelegd, inclusief de beschikking belastingrente en de boetebeschikking. Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag het door eiser opgegeven belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil gecorrigeerd naar € 104.648.
12. Bij brief met datum 2 december 2020 heeft verweerder aangekondigd af te wijken van de aangifte IB/PVV 2018. In de brief wordt ook het opleggen van de vergrijpboete voor het jaar 2018 aan eiser aangekondigd.
13. Verweerder heeft op 24 december 2020 de aanslag IB/PVV 2018 opgelegd, inclusief de beschikking belastingrente en de boetebeschikking. Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag het door eiser opgegeven belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil gecorrigeerd naar € 100.948.
14. Eiser heeft op 30 december 2020 bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB/PVV 2017 en 2018.
15. Bij e-mailbericht van 5 januari 2021 heeft eiser afgezien van een hoorgesprek in bezwaar.
16. De rechtbank Gelderland heeft op 13 april 2021 uitspraak gedaan over de aanslagen IB/PVV 2015 en 2016 van eiser. De rechtbank heeft – voor zover hier van belang – geoordeeld dat een redelijke schatting van de inkomsten uit het criminele samenwerkingsverband meebrengt dat de belastingaanslag IB/PVV 2015 moet worden verminderd tot een bedrag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.086.589. Na aftrek van de bestedingen heeft de rechtbank de belastingaanslag IB/PVV 2016 verminderd tot een bedrag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.811 en naar een inkomen uit sparen en beleggen van € 41.862. De rechtbank heeft verder de boete voor 2016 verlaagd tot € 10.000.
Geschil
17. In geschil is of de aanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Het geschil spitst toe op de gemaakte correcties in het inkomen uit sparen en beleggen (box 3). Daarnaast is in geschil of de boetes terecht en tot de juiste hoogte zijn opgelegd.
18. Eiser is van mening dat er geen reden is voor de door verweerder gemaakte correcties in het inkomen uit sparen en beleggen omdat hij geen vermogen heeft. Verder stelt eiser dat als de rechtbank ervan uitgaat dat er vermogen is, hij daar geen rendement mee heeft behaald. Eiser voert verder aan dat de boetes dienen te worden vernietigd, dan wel dat deze moeten worden gematigd.
19. Verweerder betoogt dat hij terecht is afgeweken van de aangifte omdat eiser wel degelijk vermogen heeft en te weinig inkomen uit sparen en beleggen heeft aangegeven. De beroepen tegen de boetebeschikkingen voor de jaren 2017 en 2018 moeten volgens verweerder gegrond worden verklaard, nu een boete van € 10.000 per jaar passend en geboden kan worden geacht.
Beoordeling van het geschil
Inkomen uit sparen en beleggen
20. Tussen partijen is in geschil of eiser vermogen heeft en hoe groot het vermogen van eiser is. De rechtbank zal er echter om proceseconomische redenen bij haar beoordeling veronderstellenderwijs van uitgaan dat eiser beschikt over het door verweerder gestelde vermogen.
21. De Hoge Raad heeft in het kerstarrest geoordeeld dat het met ingang van 1 januari 2017 geldende forfaitaire stelsel van hoofdstuk 5 van de Wet IB 2001 op stelselniveau de door artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in samenhang met artikel 14 EVRM, gewaarborgde rechten schendt. De Hoge Raad heeft daarbij beslist dat rechtsherstel moet worden geboden door te bepalen dat voor de jaren 2017 en 2018 alleen het werkelijke rendement in de heffing mag worden betrokken (althans - zo begrijpt de rechtbank - voor zover dat lager is dan het in aanmerking genomen forfaitaire rendement).
22. De rechtbank is van oordeel dat zij in deze zaak dient te beslissen met inachtneming van de in het kerstarrest geformuleerde uitgangspunten. De zaak van eiser heeft namelijk niet meegelopen in de massaal bezwaarprocedure en verweerder heeft in deze zaak een individuele uitspraak op bezwaar gedaan.
23. De rechtbank is van oordeel - en tussen partijen is ook niet in geschil - dat verweerder in deze zaak de bewijslast draagt van het werkelijke rendement, nu eiser heeft gesteld dat dat nihil is.
24. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat hij – bij gebrek aan wetenschap – ervanuit gaat dat eiser het vermogen rendabel heeft gemaakt en een werkelijk rendement heeft behaald van 4% op het vermogen. Eiser heeft deze stelling gemotiveerd betwist en verweerder heeft geen feitelijke onderbouwing gegeven dat er daadwerkelijk enig rendement is behaald. Verweerder is er daarom niet in geslaagd aannemelijk te maken dat eiser werkelijk rendement heeft behaald. Dat betekent dat de rechtbank aanleiding ziet om rechtsherstel te bieden voor de jaren 2017 en 2018 door uit te gaan van een werkelijk rendement van nihil, zodat het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen voor de jaren 2017 en 2018 moet worden verminderd naar nihil.
25. Gelet op het voorgaande moeten de aanslagen worden verminderd conform de ingediende aangiften IB/PVV 2017 en IB/PVV 2018. De aanslag IB/PVV 2017 moet worden verminderd tot een bedrag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.453 en een inkomen uit sparen en beleggen van nihil. De aanslag IB/PVV 2018 moet worden verminderd tot een bedrag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.502 en een inkomen uit sparen en beleggen van nihil.
Boeten
26. Verweerder heeft op grond van artikel 67d van de Algemene wet inzake rijksbelasting gelijktijdig met het opleggen van de aanslagen IB/PVV 2017 en 2018 boetebeschikkingen aan eiser opgelegd. Omdat de opgelegde boeten zien op het onjuist dan wel onvolledig aangeven van inkomen uit sparen en beleggen voor de jaren 2017 en 2018, en dat inkomen door de rechtbank op nihil zal worden gesteld, moeten de opgelegde boeten worden vernietigd.
Belastingrente
27. Omdat eiser geen afzonderlijke gronden tegen de beschikkingen belastingrente heeft aangevoerd, zal de in rekening gebrachte belastingrente dienen te worden verminderd overeenkomstig de verminderingen van de aanslagen.
Conclusie
28. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen inzake de aanslagen IB/PVV 2017 en 2018, en de bijbehorende beschikkingen belastingrente, gegrond. De beroepen inzake de boetebeschikkingen zijn eveneens gegrond.
Proceskosten
29. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Er is sprake van samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.056 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen aanleiding om een halve punt extra toe te kennen voor het stuk van gemachtigde van 14 maart 2022 dat als conclusie van repliek is aangeduid. De rechtbank heeft eiser namelijk niet in de gelegenheid gesteld om te repliceren, zodat het om een nader stuk gaat. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag IB/PVV 2017 tot een bedrag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.453 en een inkomen uit sparen en beleggen van nihil;
- vermindert de belastingaanslag IB/PVV 2018 tot een bedrag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.502 en een inkomen uit sparen en beleggen van nihil;
- vermindert de beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig;
- vernietigt de boetebeschikkingen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 2.056;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 49 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Vaatstra, voorzitter, mr. F.M. Smit en mr. W.E. van Asbeck, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.A.G. Ebben, griffier.
Metadata
Formeel belastingrecht