Direct naar content gaan

Samenvatting

A bezat middellijk via E (bv) 49% van de aandelen in een concern. Het concern had twee activiteiten, het exploiteren van hoorcentra (‘Horen’) en optiekcentra (‘Zien’). Door een herstructurering van het concern in 2011, een juridische (ruzie)splitsing, kreeg A (middellijk) alle aandelen van de vennootschappen met de activiteit ‘Horen’. Concreet gezegd had A na de splitsing het (indirecte) belang in de onderneming ‘Horen’ uitgebreid van 49% naar 100%.

Na ongeveer twee jaar heeft A voormelde aandelen aan haar zoon (X; belanghebbende) geschonken. X en A hebben bij de aangifte schenkbelasting een beroep gedaan op de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR).

De Inspecteur heeft bij de aanslagregeling het standpunt ingenomen dat slechts voor 49% voldaan is aan de in artikel 35d, lid 1, aanhef en onderdeel c, SW 1956 geformuleerde bezitseis. Daarvan uitgaande heeft de Inspecteur de voorwaardelijke vrijstelling deels toegepast.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant is met de Inspecteur van oordeel dat voor 49% van de geschonken aandelen aan de bezitseis van vijf jaar is voldaan en dat alleen voor dat gedeelte de BOR van toepassing is. Bij een juridische splitsing moet die bezitsduur voor elke objectieve onderneming of een gedeelte daarvan afzonderlijk worden toegepast en voor de overige 51% van de geschonken aandelen is niet aan de bezitseis voldaan.

Hof Den Bosch daarentegen is van oordeel dat de BOR van toepassing is op 100% van de waarde van de aandelen en niet slechts voor wat betreft het oorspronkelijke belang van 49%. Het oorspronkelijke 49%-belang is door middel van de ruziesplitsing een 100%-belang geworden in de onderneming die als zodanig al vijf jaar in die vorm werd gedreven. Dan is niet relevant of en in hoeverre A voorheen slechts voor een gedeelte een belang had in die onderneming.

Tegen dit oordeel heeft de staatssecretaris cassatieberoep ingesteld en A-G IJzerman geeft de Hoge Raad in overweging om dit gegrond te verklaren.

De A-G wijst op de parlementaire toelichting op artikel 35b SW 1956, waarin staat dat de waarde van de objectieve onderneming moet worden beoordeeld vanuit de positie van de schenker. Het is hier dus niet alleen de subjectieve onderneming die wordt uitgebreid, maar ook de waarde van de objectieve onderneming. En daarvoor geldt, binnen de bestaande wetssystematiek, naar de A-G meent, bij schenking een nieuwe bezitstermijn van vijf jaren na de splitsing. Hieraan is in casu niet voldaan.

Metadata

Rubriek(en)
Schenk- en erfbelasting
Belastingtijdvak
2013
Instantie
A-G
Datum instantie
6 oktober 2022
Rolnummer
21/04462
ECLI
ECLI:NL:PHR:2022:903
Auteur(s)
mr. A.M.A. de Beer
Grant Thornton
NLF-nummer
NLF 2022/2223
Aflevering
17 november 2022
Judoregnummer
JCDI:NFB5336
bwbr0002226&artikel=35d,bwbr0002226&artikel=35d&lid=1,bwbr0002226&artikel=35d

Naar de bovenkant van de pagina