Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) exploiteerde met zijn broer in vof-vorm een tuinbouwbedrijf.

In verband met de verkoop in 2010 van een gedeelte van de grond van het tuinbouwbedrijf aan de gemeente, is in 2010 een HIR gevormd. De Inspecteur heeft toestemming verleend om de investeringstermijn voor de HIR te verlengen tot 31 december 2014.

Met ingang van 21 september 2014 exploiteren de broers met de vof een verswinkel.

De Inspecteur heeft bij de aanslag IB/PVV 2014 van X een belaste vrijval HIR in aanmerking genomen.

Bij Hof Den Haag is in hoger beroep onder meer in geschil of de HIR voor een bedrag van € 91.500 ultimo 2014 mag worden gehandhaafd omdat sprake is van bijzondere omstandigheden.

X maakt aannemelijk dat de investering in geconditioneerde schuren op het niet verkochte deel van de tuinbouwgrond is vertraagd door de weigering van de gemeente om een vergunning af te geven. Door ondertekening van het contract voor de bouw is voorts aan de investering een begin van uitvoering gegeven. Het Hof oordeelt dat is voldaan aan de vereisten van artikel 3.54, lid 5, aanhef en onderdeel b, Wet IB 2001. X hoeft de HIR voor een bedrag van € 91.500 niet vrij te laten vallen.

Het Hof oordeelt verder dat de HIR niet kan worden afgeboekt op het aandeel van X in kosten. Hij maakt niet aannemelijk dat de kosten gemaakt zijn voor bedrijfsmiddelen. Een bedrag van € 32.387 kan wel als kosten in aanmerking worden genomen bij de bepaling van de winst uit onderneming. In zoverre is het hoger beroep gegrond. Voor het overige is het hoger beroep ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2014
Instantie
Hof Den Haag
Datum instantie
25 juni 2024
Rolnummer
23/662
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2024:1381
NLF-nummer
NLF 2024/1890
Aflevering
20 augustus 2024
bwbr0011353&artikel=3.54&lid=5,bwbr0011353&artikel=3.54&lid=5

Naar de bovenkant van de pagina