Samenvatting
Een belastingplichtige heeft in 1996 fl. 49.785 aan het vermogen van A BV onttrokken. Dit bedrag heeft hij gebruikt voor een informele kapitaalstorting in B BV.
In 1996 realiseert de belastingplichtige aanmerkelijk belangwinst met de aandelen B BV.
Over 1996 ontvangt hij een aanslag IB naar een belastbaar inkomen van fl. 790.646. Daarvan is fl. 729.750 belast tegen het aanmerkelijk belangtarief van 25 procent.
In cassatie klaagt de belastingplichtige er over dat het Hof verzuimd heeft om de verkrijgingsprijs van de aandelen B BV met fl. 49.785 te verhogen.
De Hoge Raad geeft hem gelijk, maar casseert de uitspraak van het Hof echter niet. Uitgaande van de naar het progressieve tarief belaste onttrekking van fl. 49.785 ten laste van A BV en de verhoging van de verkrijgingsprijs van de aandelen B BV is de aanslag niet naar een te hoog bedrag opgelegd.
Arrest gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 maart 2003, nr. P02/02410, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van fl. 790.646, waarvan een bedrag van fl. 729.750 belast naar het tarief van artikel 57a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiƫn heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Middel III klaagt erover dat het Hof na te hebben geoordeeld dat belanghebbende ten minste een bedrag groot fl. 49.785 aan H BV heeft onttrokken en als informeel kapitaal heeft gestort in F BV, verzuimd heeft de verkrijgingsprijs van de aandelen van belanghebbende in laatstgenoemde vennootschap met dat bedrag te verhogen. Het middel is gegrond. Het kan echter niet tot cassatie leiden. Uitgaande van de naar het progressieve tarief belaste onttrekking ter grootte van fl. 49.785 ten laste van H BV en de verhoging van de verkrijgingsprijs van de aandelen in F BV, is de aanslag niet naar een te hoog bedrag opgelegd.
3.2. De overige middelen kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2004.