X (belanghebbende) is houder van een Fiat kampeerwagen (het motorrijtuig). De Inspecteur heeft een naheffingsaanslag van € 447 en een 100% verzuimboete opgelegd omdat op 16 november 2020 met het motorrijtuig gebruik is gemaakt van de openbare weg tijdens een voor het motorrijtuig geldende schorsing.
Bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant is in geschil of de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht en naar de juiste hoogte zijn opgelegd.
X doet een beroep op psychische overmacht. Daartoe voert hij – kort gezegd – aan dat hij zich gedwongen voelde het motorrijtuig te verplaatsen zodat zijn kleindochter, die vanwege de op dat moment geldende corona-maatregelen in isolatie moest, kon verblijven in het motorrijtuig. De Rechtbank volgt dit betoog niet. Weliswaar heeft de Rechtbank begrip voor het handelen van X gezien de situatie waarin zijn familie zich bevond, maar dat neemt niet weg dat hij onterecht heeft verondersteld dat hij gebruik mocht maken van de openbare weg met het motorrijtuig. Daarnaast merkt de Rechtbank op dat de schulduitsluitingsgrond ‘psychische overmacht’ geen toepassing vindt in het kader van de belastingheffing en dus niet van belang is bij de vaststelling van een naheffingsaanslag. De naheffingsaanslag is terecht en naar de juiste hoogte opgelegd.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de boete met 75% tot € 111 moet worden verminderd gezien de persoonlijke omstandigheden van X. De Rechtbank acht de aldus verminderde boete passend en geboden.
BRON
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
belanghebbende, wonende te woonplaats, belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 26 maart 2021 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting berekend over de periode 28 november 2019 tot en met 27 november 2020, ten bedrage van € 447 (aanslagnummer [aanslagnummer] V.0.95001), alsmede de bij gelijktijdige beschikking opgelegde verzuimboete van € 447.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2021 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 1] .
1. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep betreffende de verzuimboete gegrond;
vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover die de verzuimboete betreft;
vermindert de verzuimboete tot € 111;
verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 49 aan hem vergoedt.
2. Gronden
Feiten
2.1. Belanghebbende is vanaf 21 januari 2017 houder van een Fiat kampeerwagen (het motorrijtuig). Het motorrijtuig was geschorst vanaf 27 oktober 2019 tot en met 3 mei 2020 en opnieuw vanaf 25 oktober 2020.
2.2. De inspecteur heeft de naheffingsaanslag en verzuimboete opgelegd omdat op 16 november 2020 met het motorrijtuig gebruik is gemaakt van de openbare weg tijdens een voor het motorrijtuig geldende schorsing. Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard.
2.3. Bij de berekening van de na te heffen belasting is rekening gehouden met de betaalde belasting van 4 mei 2020 tot en met 24 oktober 2020.
Geschil
2.4. In geschil is of de naheffingsaanslag en verzuimboete terecht en naar de juiste hoogte zijn opgelegd.
Mandatering
2.5. Belanghebbende betoogt dat de procedure tijdens de aanslagregeling en bezwaarfase niet correct is verlopen omdat de daarmee gemoeide stukken niet zijn ondertekend door een daartoe bevoegde ambtenaar en dat het telefonisch hoorgesprek niet heeft plaatsgevonden met de bezwaarbehandelaar, maar met een telefoniste (geen ambtenaar).
2.6. Naar het oordeel van de rechtbank is hetgeen belanghebbende aanvoert, gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur dat alle medewerkers van de Belastingdienst als uitgangspunt rijksambtenaren zijn en dat de bij de aanslagregeling en bezwaarbehandeling betrokken medewerkers daartoe bevoegd waren, onvoldoende om te concluderen dat de naheffingsaanslag en de verzuimboete niet op correcte wijze zijn opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de inspecteur. Daarbij merkt de rechtbank op dat belanghebbende wat betreft het telefonisch horen heeft ingestemd met de gang van zaken. Anders dan belanghebbende lijkt te menen zijn er geen aanknopingspunten dat hij niet is gehoord door de bezwaarbehandelaar met als gevolg dat zijn standpunten onvoldoende zijn meegewogen in de uitspraak op bezwaar. De rechtbank verwerpt in dit kader belanghebbendes stelling dat sprake is geweest van misleiding.
Naheffingsaanslag
2.7. Belanghebbende doet een beroep op psychische overmacht. Daartoe voert belanghebbende – kortgezegd – aan dat hij zich gedwongen voelde het motorrijtuig te verplaatsen zodat zijn kleindochter, die vanwege de op dat moment geldende Corona-maatregelen in isolatie moest, kon verblijven in het motorrijtuig.
2.8. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB) kan bij constatering van gebruik van de openbare weg met een motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing de belasting worden nageheven. Het tweede lid van voornoemd artikel bepaalt dat de na te heffen belasting berekend wordt over een tijdsduur van vier aansluitende tijdvakken van drie maanden met als laatste tijdvak het tijdvak waarin gebruik van de weg is gemaakt.
2.9. Niet in geschil is dat op 16 november 2020 met het motorrijtuig tijdens de voor dat motorrijtuig geldende schorsing gebruik is gemaakt van de openbare weg. Weliswaar heeft de rechtbank begrip voor belanghebbendes handelen gezien de situatie waarin zijn familie zich bevond, maar dat neemt niet weg dat hij onterecht heeft verondersteld dat hij gebruik mocht maken van de openbare weg met het motorrijtuig. Daarnaast merkt de rechtbank op dat de schulduitsluitingsgrond ‘psychische overmacht’ geen toepassing vindt in het kader van de belastingheffing en dus niet van belang is bij de vaststelling van een naheffingsaanslag (eventueel wel bij het opleggen van een verzuimboete). De naheffingsaanslag is dan ook terecht en naar de juiste hoogte opgelegd. Het betoog van belanghebbende faalt.
Verzuimboete
2.10. De boete is in overeenstemming met de wet opgelegd. Het beboetbare feit is begaan. Belanghebbende heeft namelijk met het motorrijtuig gebruik gemaakt van de openbare weg tijdens een voor het motorrijtuig geldende schorsing. Opzet of schuld is voor een verzuimboete niet vereist. Wel moet een boete achterwege blijven bij afwezigheid van alle schuld, maar daarvan is hier naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Ook belanghebbendes beroep op psychische overmacht kan hem niet baten omdat daarmee niet aannemelijk is geworden dat hij alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht.
2.11. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de opgelegde boete passend en geboden is. Bij de beoordeling daarvan houdt de rechtbank rekening met alle relevante omstandigheden van het geval, waaronder ook de omstandigheid dat de grondslag voor de boete is vastgesteld met toepassing van een berekeningsvoorschrift. Dee inspecteur stelt zich op het standpunt dat de boete met 75% tot € 111 moet worden verminderd gezien de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende. De boete wordt daarom verminderd tot € 111. De rechtbank ziet geen aanleiding tot verdere matiging van de boete. De rechtbank acht de aldus vastgestelde boete passend en geboden.
Conclusie
2.12. Gelet op het vorenstaande is het beroep voor zover het ziet op de verzuimboete gegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling omdat belanghebbende daarom niet heeft verzocht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Krishnapillai, griffier, op 22 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.