Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is bij de aanvang van het kalenderjaar 2019 eigenaar van 869 huurwoningen als bedoeld in artikel 1.2, lid 1, onderdeel e, Wmw en is daarmee belastingplichtig voor de verhuurderheffing. Zij heeft op 27 september 2019 op aangifte een bedrag van € 938.570 aan verhuurderheffing voldaan.

In hoger beroep is in geschil of de verhuurderheffing voor X een individuele en buitensporige last is als bedoeld in artikel 1 EP. Dat is volgens Hof Arnhem-Leeuwarden niet het geval. Anders dan X kennelijk stelt, dient niet naar enkele individuele woningen in haar socialehuurwoningenportefeuille te worden gekeken, maar naar die portefeuille in zijn geheel en dienen ook de exploitatieresultaten van de overige onroerendgoedportefeuilles – geliberaliseerde huurwoningen, winkels en kantoorpanden – niet uit deze cijfers te worden geëlimineerd. De exploitatie van die onroerende zaken maakt immers ook deel uit van de bedrijfsvoering van belanghebbende en behoort dus tot de omstandigheden van het (onderhavige) geval.

Het Hof is van oordeel dat uit de door X overgelegde stukken en ter zitting gegeven toelichting volgt dat, gelet op de financiële positie van X, geen aanleiding bestaat om aan haar continuïteit te twijfelen. Zij heeft geen gegevens verstrekt waaruit zou kunnen worden afgeleid dat zij in sterkere mate wordt getroffen door de verhuurderheffing dan met haar vergelijkbare verhuurders van sociale huurwoningen. Het hoger beroep is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Overig
Belastingtijdvak
2019
Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
Datum instantie
9 november 2021
Rolnummer
21/00241
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:10464
Auteur(s)
drs. G.J.W. de Ruiter
Deloitte
NLF-nummer
NLF 2021/2273
Aflevering
2 december 2021
Judoreg
NFB4687
bwbr0034553&artikel=1.2&lid=1,bwbr0034553&artikel=1.2&lid=1,bwbv0001001&artikel=1,bwbv0001001&artikel=1

Naar de bovenkant van de pagina