Direct naar content gaan

Samenvatting

De aanslag IB/PVV 2017 van X (belanghebbende) is met dagtekening 26 mei 2018 conform de ingediende aangifte vastgesteld. X heeft bij schrijven van 16 augustus 2019 de Inspecteur verzocht de aanslag ten aanzien van de box 3-heffing te verminderen.

De Inspecteur heeft het verzoek behandeld als bezwaar en dat niet-ontvankelijk verklaard.

Het bezwaar is tevens aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering als bedoeld in artikel 9.6 Wet IB 2001. De Inspecteur heeft het verzoek afgewezen.

Dat acht Rechtbank Zeeland-West-Brabant terecht omdat de onjuistheid van de aanslag volgt uit nieuwe jurisprudentie zoals bedoeld in artikel 45aa, aanhef en onderdeel b, Uitv.reg. IB 2001 (vgl. HR 20 mei 2022, 21/04407, ECLI:NL:HR:2022:720, NLF 2022/1095, met noot van Perdaems). X heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de aanslag verminderd dient te worden op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het enkele gegeven dat X voor andere jaren wel is opgenomen in de massaalbezwaarprocedure maakt dit niet anders. De omstandigheid dat het werkelijk rendement veel lager was dan het forfaitaire rendement waarvoor X is belast, leidt dus niet tot vermindering van de opgelegde aanslag. Er is ook geen sprake van een individuele en buitensporige last, aldus de Rechtbank.

Het beroep is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2017
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
29 oktober 2024
Rolnummer
21/5560
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2024:7338
NLF-nummer
NLF 2024/2465
Aflevering
5 november 2024
bwbr0011353&artikel=9.6,bwbr0011353&artikel=9.6,bwbr0012031&artikel=45aa,bwbr0012031&artikel=45aa

Naar de bovenkant van de pagina