Direct naar content gaan

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) is een in Nederland gevestigde vennootschap en onderdeel van een private-equity-overnamestructuur. Zij en haar (klein)dochter zijn opgericht met het oog op de overname, door private equity, van de Nederlandse Y-groep. X wil € 3.943.028 aan rente aftrekken op een lening van € 57 miljoen die haar is verstrekt door haar in Luxemburg gevestigde moedervennootschap H (Sàrl), zulks met het oog op de aankoop van de Y-groep. H heeft die € 57 miljoen verkregen door uitgifte van preferred equity certificates (PEC’s) aan subfondsen van een private-equityfonds, waarin institutionele beleggers deelnemen die tevens aandeelhouder zijn in de Luxemburgse grootmoeder G (Sàrl). Na aankoop is de Y-groep opgenomen in de fiscale eenheid van X en haar (klein)dochter. De PEC-houders hielden geen van allen direct of indirect meer dan een derde belang in X.

De Inspecteur heeft de renteaftrek geweigerd, primair op grond van artikel 10a Wet VpB 1969.

Rechtbank Den Haag en Hof Den Haag hebben de Inspecteur in het gelijk gesteld.

X heeft vervolgens met vijf middelen cassatieberoep ingesteld, maar volgens A-G Wattel worden al deze middelen tevergeefs voorgesteld. Hij geeft de Hoge Raad in overweging om het cassatieberoep ongegrond te verklaren. Het incidentele cassatieberoep van de staatssecretaris kan buiten behandeling worden gelaten en is overigens ongegrond, aldus de A-G.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
11 april 2011 t/m 31 december 2012
Instantie
A-G
Datum instantie
29 juni 2021
Rolnummer
20/03946
ECLI
ECLI:NL:PHR:2021:665
Auteur(s)
dr. C.L. van Lindonk
Deloitte
NLF-nummer
NLF 2021/1550
Aflevering
5 augustus 2021
Judoregnummer
JCDI:NFB4485
bwbr0002672&artikel=10a,bwbr0002672&artikel=10a

Naar de bovenkant van de pagina