X (belanghebbende) is voor het jaar 2021 aangeslagen als gebruiker van een onroerende zaak waarin een geldautomaat zit. De WOZ-waarde van de onroerende zaak is vastgesteld op € 6.000. De aanslag OZB gebruiker niet-woning bedraagt € 10,28. X was in 2021 echter geen eigenaar of gebruiker van de onroerende zaak.
De Heffingsambtenaar van de gemeente Schiermonnikoog heeft het bezwaar gegrond verklaard. Daarbij is de beschikking vernietigd en is een proceskostenvergoeding toegekend van € 132,50.
In geschil is de proceskostenvergoeding.
De Heffingsambtenaar heeft in het verweerschrift aangegeven dat abusievelijk is vergeten aan X een vergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting toe te kennen.
Rechtbank Noord-Nederland stelt vast dat geen geschil meer bestaat over de hoogte van de proceskostenvergoeding in bezwaar. Deze wordt vastgesteld op grond van het Bpb op € 296. Gelet hierop is het beroep gegrond.
De Rechtbank merkt op dat zij volstrekt niet kan begrijpen dat X en haar gemachtigde over deze WOZ-beschikking en daaruit voortvloeiende aanslag OZB van € 10,28 tot en met de Rechtbank hebben geprocedeerd. Dit, omdat aanstonds duidelijk was dat beide niet voor X bestemd waren. Het geringe misverstand over dat X nog als gebruiker was aangemerkt, had toch opgelost kunnen en, met inachtneming van enige maatschappelijke verantwoordelijkheid, moeten worden met één enkel telefoontje naar de Heffingsambtenaar. Dat geldt evenzeer voor de abusievelijk onjuist berekende proceskostenvergoeding in bezwaar, mede gelet op de hoogte van het griffierecht van € 365.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 7 maart 2023 in de zaak tussen
eiseres, te vestigingsplaats, eiseres (gemachtigde: G. Gieben),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Schiermonnikoog (gemachtigde: gemachtigde).
Inleiding
1.1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van 21 december 2021.
1.2. Bij besluit van 26 februari 2021 heeft verweerder op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2020, vastgesteld voor het kalenderjaar 2021 op € 6.000.
1.3. In het onder 1.2. vermelde besluit is onder andere ook de aanslag onroerende zaakbelasting van € 10,28 voor een gebruiker niet-woning voor het kalenderjaar 2021 opgelegd.
1.4. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de beschikking vernietigd. Verweerder heeft daarbij een proceskostenvergoeding toegekend aan eiseres van € 132,50.
1.5. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6. De rechtbank heeft het beroep op 14 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van eiseres: [gemachtigde] deelgenomen. Verweerder heeft zich afgemeld voor de zitting.
Feiten
2.1. Eiseres is voor het in geschil zijnde tijdvak aanslagen als gebruiker van een onroerende zaak waarin een geldautomaat zit. Zij was in 2021 geen eigenaar of gebruiker van de onroerende zaak.
2.2. Eiseres heeft onder verwijzing naar de onroerende zaak op de WOZ-beschikking/het aanslagbiljet geschreven:
2.4. De bij uitspraak op bezwaar toegekende proceskostenveroordeling is gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, waarbij verweerder aan het indienen van het bezwaarschrift een halve punt (0,5 maal € 265) heeft toegekend.
Geschil
3.1. In geschil is de hoogte van de proceskostenvergoeding in bezwaar.
3.2. Eiseres is van mening dat bij de bepaling van de proceskostenvergoeding in bezwaar ook het bijwonen van de hoorzitting in aanmerking moet worden genomen. Ter zitting heeft eiseres haar standpunt ingetrokken dat verweerder bij de berekening van de proceskostenvergoeding in bezwaar uit moet gaan van een heel punt voor het bezwaarschrift en een heel punt voor het bijwonen van de hoorzitting.
3.3. Verweerder heeft in het verweerscrift aangegeven dat abusievelijk is vergeten aan eiseres een vergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting toe te kennen.
Beoordeling door de rechtbank
4.1. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen geen geschil meer bestaat over de hoogte van de proceskostenvergoeding in bezwaar en dat deze moet worden vastgesteld op grond van het Bpb op € 296, waarbij voor het indienen van het bezwaarschrift en het bijwonen van de hoorzitting een punt wordt toegekend met een waarde per punt van € 296 en een wegingsfactor 0,5. Nu verweerder in bezwaar al € 132,50 heeft vergoed, heeft eiseres bijkomend nog recht op € 163,50. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren. Uit praktisch oogpunt zal de rechtbank de uitspraak op bezwaar voor zover het betreft de proceskostenvergoeding volledig vernietigen en € 296 alsnog toekennen.
4.2. De rechtbank merkt nog op dat zij volstrekt niet kan begrijpen dat eiseres en haar gemachtigde over deze WOZ-beschikking en daaruit voortvloeiende aanslag onroerende zaakbelasting van € 10,28 tot en met de rechtbank hebben geprocedeerd. Dit, omdat aanstonds duidelijk was dat beide niet voor eiseres bestemd waren (2.2.). Het geringe misverstand over dat eiseres nog als gebruiker was aangemerkt, had naar het oordeel van de rechtbank, toch opgelost kunnen en, met in achtneming van enige maatschappelijke verantwoordelijkheid, moeten worden met één enkel telefoontje naar verweerder. Dat geldt evenzeer voor de abusievelijk onjuist berekende proceskostenvergoeding in bezwaar, mede gelet op de hoogte van het griffierecht van € 365.
4.3. Omdat het beroep gegrond is, dient verweerder het griffierecht aan eiseres te vergoeden en veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 837 en een wegingsfactor 0,25). De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de zaak als zeer licht is aan te merken omdat in beroep uitsluitend in geschil is dat verweerder was vergeten het bijwonen van de hoorzitting te vergoeden. Daarnaast speelt mee de geringe bewerkelijkheid en complexiteit van de zaak in combinatie met het geringe financiële belang.
Conclusie en gevolgen
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak op bezwaar, uitsluitend voor zover deze ziet op de daarbij verleende proceskostenvergoeding;
bepaalt dat verweerder eiseres alsnog een bedrag van € 296 aan proceskosten in bezwaar dient te vergoeden;
bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365 aan eiseres te vergoeden;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres in beroep tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.A.M. Kager, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2023.