Op 10 maart 2011 is de moeder van X (belanghebbende) overleden. Tot de nalatenschap behoorden onder meer alle aandelen in een vennootschap. X en haar zus hebben ieder krachtens erfrecht de helft van de aandelen verkregen.
In de aangifte erfbelasting is geen (fictief) vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang vermeld. Er is geen schriftelijk verzoek tot doorschuiven van de verkrijgingsprijs gedaan door de vertegenwoordiger van de erflaatster en de verkrijger(s).
Op 15 september 2020 is de vennootschap ontbonden en vereffend. Het liquidatiesaldo bedroeg € 305.702, waarvan aan X € 152.821 toe is gekomen.
In de aangifte IB/PVV 2020 van X is een vervreemding van het aanmerkelijk belang aangegeven. De aangifte vermeldt een overdrachtsprijs van € 152.851 en een verkrijgingsprijs van € 172.920, zijnde de helft van de waarde in het economisch verkeer op het moment van overlijden van erflaatster, zodat per saldo een vervreemdingsvoordeel van negatief € 20.069 resteert. Ten slotte heeft X ingehouden dividendbelasting als voorheffing verrekend.
De Inspecteur is bij de aanslag afgeweken van de aangifte. Hij heeft een verkrijgingsprijs van de aandelen van € 36.351 in aanmerking heeft genomen, zijnde de helft van het geplaatst en gestort kapitaal, omdat de verkrijgingsprijs van erflaatster is doorgeschoven naar X. Dat acht Rechtbank Zeeland-West-Brabant terecht. De Rechtbank merkt de ingediende aangifte IB/PVV van erflaatster over het jaar 2011 aan als een impliciet verzoek om doorschuiven van de verkrijgingsprijs nu in die aangifte geen (fictieve) vervreemding van het aanmerkelijk belang van erflaatster is aangegeven.
BRON
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/11093
[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. A. Deckers),
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 18 oktober 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2020 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 366.513, naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 116.500 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 181.
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 1.993 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 18 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft belanghebbende deelgenomen, bijgestaan door de gemachtigde. Namens de inspecteur hebben [inspecteur 1] MSc en mr. [inspecteur 2] deelgenomen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de aanslag naar de juiste hoogte is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag naar de juiste hoogte opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. Op 10 maart 2011 is de moeder van belanghebbende overleden (hierna: erflaatster). Tot de nalatenschap behoorden onder meer alle aandelen (de aandelen) in [de vennootschap] (de vennootschap). Belanghebbende heeft krachtens erfrecht 50% van de aandelen verkregen. De overige 50% van de aandelen zijn door de zus van belanghebbende (de zus) verkregen.
4.1.
Vanwege het overlijden van erflaatster is aangifte erfbelasting gedaan. De aangifte erfbelasting vermeldt onder meer:
“(…)
De nalatenschap van erflaatster bestond ten dage van haar overlijden uit de navolgende activa en passiva:
(…)
Activa
(…)
III. Effecten:
1600 aandelen van € 45,37, nominaal in de besloten vennootschap met
beperkte aansprakelijkheid "[de vennootschap] ”,
gevestigd te [plaats 2], waard € 345.839,00
(…)
Passiva
(…)
III. Belastingen:
a. Inkomstenbelasting 2009 € 2.200,00
b. Inkomstenbelasting 2010 € 8.122,00
c. Inkomstenbelasting 2011 (schatting) € 2.500,00
(…)”
4.2.
Met dagtekening 4 april 2013 is de aangifte IB/PVV over het jaar 2011 van erflaatster ingediend. De aangifte vermeldt onder“ondertekening en persoonlijke gegevens” :
De aangifte vermeldt onder“gegevens vertegenwoordiger overleden belastingplichtige” :
“[belanghebbende]”
In de aangifte is geen (fictief) vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang vermeld. Er is geen schriftelijk verzoek tot doorschuiven van de verkrijgingsprijs gedaan door de vertegenwoordiger van de erflaatster en de verkrijger(s).
4.3.
Het gestort en geplaatst aandelenkapitaal van de vennootschap bedroeg overeenkomstig haar balans € 72.702 en haar fiscaal eigen vermogen bedroeg ultimo 2011 € 66.655.
4.4.
Op 15 september 2020 is de vennootschap ontbonden en vereffend. Het liquidatiesaldo bedroeg € 305.702, waarvan aan belanghebbende € 152.821 toe is gekomen. Er is € 17.465 aan dividendbelasting ingehouden en afgedragen.
4.5.
Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV over het jaar 2020 gedaan en daarbij een vervreemding van het aanmerkelijk belang aangegeven. De aangifte vermeldt een overdrachtsprijs van € 152.851 en een verkrijgingsprijs van € 172.920, zijnde de helft van de waarde in het economisch verkeer op het moment van overlijden van erflaatster, zodat per saldo een vervreemdingsvoordeel van negatief € 20.069 resteert. Ten slotte heeft belanghebbende de ingehouden dividendbelasting als voorheffing verrekend.
4.6.
De inspecteur heeft de aanslag in afwijking van ingediende aangifte vastgesteld, waarbij hij een verkrijgingsprijs van de aandelen van € 36.351 in aanmerking heeft genomen, zijnde de helft van het geplaatst en gestort kapitaal.
Motivering
Wat is de hoogte van de verkrijgingsprijs van de aandelen in de vennootschap?
5. In geschil is de hoogte van de verkrijgingsprijs van de aandelen. De inspecteur stelt dat de verkrijgingsprijs van de door belanghebbende verkregen aandelen € 36.351 bedraagt , omdat de verkrijgingsprijs van erflaatster is doorgeschoven naar belanghebbende. In de aangifte IB/PVV van erflaatster over het jaar 2011 is geen vervreemdingsvoordeel aangegeven, zodat belanghebbende impliciet heeft verzocht om de verkrijgingsprijs door te schuiven. De aanslag IB/PVV over het jaar 2011 is overeenkomstig de ingediende aangifte opgelegd, zodat de verkrijgingsprijs ook feitelijk is doorgeschoven, aldus de inspecteur.
Belanghebbende betwist dat de verkrijgingsprijs is doorgeschoven. Er is niet aan de voorwaarden voldaan om de verkrijgingsprijs door te schuiven, omdat niet schriftelijk door alle belanghebbenden om doorschuiven is verzocht. Bovendien kon niet om doorschuiven worden verzocht, omdat de vennootschap geen materiële onderneming dreef. De verkrijgingsprijs van de aandelen bedraagt € 172.920 , zijnde de waarde in het economisch verkeer van de aandelen op het moment van verkrijging door belanghebbende.
De hoogte van de verkrijgingsprijs van erflaatster en de waarde in het economisch verkeer van de aandelen op het moment van verkrijging van de aandelen door belanghebbende is tussen partijen niet in geschil.
5.1.
Onder verkrijgingsprijs wordt verstaan de tegenprestatie bij de verkrijging vermeerderd met de ten laste van de verkrijger gekomen kosten. Indien bij een verkrijging een tegenprestatie ontbreekt, wordt als tegenprestatie aangemerkt de waarde die ten tijde van de verkrijging in het economische verkeer aan de aandelen kan worden toegekend.
Als sprake is van een overgang krachtens erfrecht en artikel 4.17a van de Wet IB 2001 bij de erflater is toegepast, geldt bij de erfgenamen als verkrijgingsprijs de verkrijgingsprijs die gold voor de erflater.
5.2.
Artikel 4.17a Wet IB 2001 vindt toepassing op verzoek van de gezamenlijk belanghebbenden. De gezamenlijk belanghebbenden zijn de rechtsgeldige vertegenwoordiger(s) van erflater en de verkrijger(s). Voor toepassing van artikel 4.17a Wet IB 2001 is onder meer vereist dat de vennootschap waarop de aandelen betrekking hebben, een onderneming drijft als bedoeld in artikel 3.2 of een medegerechtigdheid houdt als bedoeld in artikel 3.3., eerste lid, onderdeel 3 van de Wet IB 2001. Het verzoek moet schriftelijk worden gedaan bij de inspecteur die is belast met de aanslagregeling van de erflater.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het geval van belanghebbende de verkrijgingsprijs van erflaatster doorgeschoven, omdat door belanghebbende – zowel namens de erflaatster als namens zichzelf – is verzocht om doorschuiven van de verkrijgingsprijs. Zij overweegt als volgt.
De ingediende aangifte is een impliciet verzoek om doorschuiven namens erflaatster en belanghebbende
5.4.
De rechtbank merkt de ingediende aangifte IB/PVV van erflaatster over het jaar 2011 aan als een impliciet verzoek om doorschuiven van de verkrijgingsprijs nu in die aangifte geen (fictieve) vervreemding van het aanmerkelijk belang van erflaatster is aangegeven. Een verzoek om doorschuiven van de verkrijgingsprijs kan ook impliciet worden gedaan. Nu belanghebbende de aangifte IB/PVV 2011 van de erflaatster heeft ondertekend en in die aangifte impliciet is verzocht om doorschuiven van de verkrijgingsprijs, heeft te gelden dat hij daar zowel namens de erflaatster als namens zichzelf om heeft verzocht.
Iedere erfgenaam mag afzonderlijk kiezen voor doorschuiven
5.5.
De rechtbank verwerpt de stelling van belanghebbende dat hij en zijn zus gezamenlijk om doorschuiven van de verkrijgingsprijs hadden moeten verzoeken. Artikel 4.17a Wet IB 2001 biedt voor iedere verkrijger afzonderlijk de mogelijkheid om te verzoeken om doorschuiven van de verkrijgingsprijs voor de door hem verkregen aandelen. Dat volgt uit de toelichting bij artikel 4.17a Wet IB 2001. Bij de eerdere doorschuifregeling bestond die mogelijkheid ook. In de parlementaire geschiedenis zijn geen aanknopingspunten te vinden dat de wetgever een inhoudelijke wijziging heeft beoogd. Voor het doorschuiven van de verkrijgingsprijs naar belanghebbende is daarom niet van belang welke keuze de zus heeft gemaakt.
Het is niet van belang of de vennootschap een materiële onderneming dreef
5.6.
Dat de vennootschap mogelijk geen materiële onderneming zou hebben gedreven, zoals belanghebbende heeft gesteld, maakt het voorgaande niet anders. De inspecteur heeft het verzoek tot doorschuiven toegewezen blijkens de aan erflaatster over het jaar 2011 opgelegde aanslag IB/PVV. Dat het verzoek – zo belanghebbende stelt – ten onrechte zou zijn toegewezen maakt niet dat de verkrijgingsprijs niet is doorgeschoven.
5.7.
Het voorgaande betekent dat de inspecteur terecht rekening heeft gehouden met een verkrijgingsprijs van de aandelen van € 36.351. Het beroep is ongegrond.
Belastingrente
6. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.
Proceskostenvergoeding
7. Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van een integrale proceskostenvergoeding. Omdat het beroep ongegrond is, heeft belanghebbende geen recht op een proceskostenvergoeding. Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat voor het toekennen van een werkelijke kostenvergoeding in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden. Daarbij kan met name gedacht worden aan de situatie waarin het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden. Van de door belanghebbende gestelde fiscale grensverkenning door de inspecteur is de rechtbank niet gebleken.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier, op 6 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.