Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft de Zwitserse nationaliteit en was in de jaren 2012-2017 woonachtig in Zwitserland. Hij is sinds 1 augustus 1990 – en dus ook in de onderhavige jaren – als piloot in dienstbetrekking werkzaam bij bedrijf A. Hij werkt als verkeersvlieger op intercontinentale vluchten. Een gebruikelijke vlucht duurt gemiddeld 72 uur, waarvan X ongeveer drie uur doorbrengt op Nederlands grondgebied. Daarnaast is hij voor trainingsdoeleinden af en toe in Nederland.

De Inspecteur is ervan op de hoogte geraakt dat A ten onrechte geen loonbelasting heeft ingehouden en afgedragen. Dit heeft ertoe geleid dat aan X navorderingsaanslagen IB/PVV 2012 tot en met 2014 zijn opgelegd en dat bij de aanslagen over 2015 tot en met 2017 correcties zijn aangebracht. Voorts zijn over de jaren 2016 en 2017 vergrijpboetes opgelegd. X heeft beroep ingesteld.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant acht sprake van een nieuw feit om na te vorderen. De omstandigheid dat in 1991 een zogenoemde ‘artikel 27, lid 7-verklaring’ (oude Verdrag Nederland-Zwitserland) met betrekking tot X aan A is afgegeven, doet hieraan (onder meer) niet af.

De Rechtbank oordeelt dat het loon van X in feite slechts in Nederland is onderworpen aan een belasting naar het inkomen. De dienstbetrekking van X wordt daarom geacht geheel in Nederland te zijn vervuld. X is ter zake van het loon buitenlands belastingplichtig en Nederland heeft op grond van artikel 15, lid 3, Verdrag Nederland-Zwitserland 2010 het heffingsrecht over de inkomsten die X heeft genoten van A. Van discriminatie naar nationaliteit is geen sprake.

De Inspecteur heeft bij het opleggen van de (navorderings)aanslagen voorts niet in strijd gehandeld met algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

X kon volgens de Rechtbank op grond van de letterlijke wettekst van artikel 7.2, lid 7, eerste volzin, Wet IB 2001 in redelijkheid het standpunt innemen dat het Nederlandse nationale heffingsrecht over het inkomen alleen geldt in de situatie dat een belastingverdrag het exclusieve heffingsrecht aan Nederland toewijst en dat de door hem gedane aangiften juist waren. Dat de Rechtbank tot een ander oordeel komt, doet hieraan niet af. De opgelegde vergrijpboetes dienen daarom te vervallen.

Metadata

Rubriek(en)
Internationaal belastingrecht
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2012-2017
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
22 februari 2023
Rolnummer
19/1136; 19/1137; 19/1138; 19/1139; 20/7404; 21/2529; 21/2064
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2023:1017
NLF-nummer
NLF 2023/0777
Aflevering
6 april 2023
bwbr0011353&artikel=7.2&lid=7,bwbr0011353&artikel=7.2&lid=7,bwbv0004082&artikel=15&lid=3,bwbv0004082&artikel=15&lid=3

Naar de bovenkant van de pagina