Boete bovenop vertragingsrente wegens achterstallige betaling van antidumpingrechten
HvJ, 5 december 2024
Samenvatting
Network One Distribution (Roemenië) heeft goederen (fietsen, elektrische fietsen en onderdelen daarvan) ingevoerd in Roemenië en douaneaangiften ingediend. Zij heeft voor de Roemeense douaneautoriteiten verklaard dat Thailand het land van oorsprong van de goederen was. Bij een controle is gebleken dat de werkelijke oorsprong van deze goederen China was. Hierop is vastgesteld dat X een antidumpingrecht moest betalen op grond van Uitvoeringsverordening 502/2013. Bovendien moest X ten eerste op grond van artikel 114 Verordening 952/2013 (DWU) vertragingsrente over het antidumpingrecht betalen en ten tweede boetes wegens achterstallige betaling volgens artikel 176 van het wetboek van fiscaal procesrecht.
De verwijzende rechter heeft aan het HvJ een prejudiciële vraag gesteld. Zij wil weten of artikel 114 DWU aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale bestuurspraktijk volgens welke bovenop de in dat artikel bedoelde vertragingsrente een in de nationale wettelijke regeling vastgestelde boete wegens achterstallige betaling kan worden opgelegd.
Het HvJ verklaart voor recht dat artikel 114 DWU zich daartegen niet verzet.
BRON
ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer)
5 december 2024 (*)
In zaak C‑506/23,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Curte de Apel București (rechter in tweede aanleg Boekarest, Roemenië) bij beslissing van 16 december 2022, ingekomen bij het Hof op 8 augustus 2023, in de procedure
Network One Distribution SRL
tegen
Agenția Națională de Administrare Fiscală – Direcția Generală Regională a Finanțelor Publice București,
Agenția Națională de Administrare Fiscală – Direcția Generală de Administrare a Marilor Contribuabili,
Autoritatea Vamală Română – Direcția Regională Vamală București,
Ministerul Finanțelor – Direcția Generală de Soluționare a Contestațiilor,
wijst
HET HOF (Achtste kamer),
samengesteld als volgt: N. Jääskinen (rapporteur), president van de Negende kamer, waarnemend voor de president van de Achtste kamer, D. Gratsias en M. Gavalec, rechters,
advocaat-generaal: T. Ćapeta,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- de Roemeense regering, vertegenwoordigd door E. Gane, R. I. Hațieganu en A. Wellman als gemachtigden,
- de Europese Commissie, vertegenwoordigd door F. Moro, M. Salyková en E. A. Stamate als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 114 van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB 2013, L 269, blz. 1; hierna: „douanewetboek”).
2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen enerzijds Network One Distribution SRL (hierna: „Network One”), een in Roemenië aan de belasting over de toegevoegde waarde (btw) onderworpen handelsvennootschap, en anderzijds de Agenție Națională de Administrare Fiscală – Direcția Generală Regională a Finanțelor Publice București (nationale belastingdienst – regionaal directoraat-generaal overheidsfinanciën Boekarest, Roemenië), de Agenție Națională de Administrare Fiscală – Direcția Generală de Administrare a Marilor Contribuabili (nationale belastingdienst – directoraat-generaal grote belastingplichtigen, Roemenië), de Autoritate Vamală Română – Direcția Regională Vamală București (Roemeense douaneautoriteit – regionaal directoraat douane Boekarest, Roemenië) en de Minister Finanțelor – Direcția Generală de Sоluționare a Contestațiilor (ministerie van Financiën – directoraat-generaal klachtenregeling, Roemenië) betreffende de oplegging aan Network One van vertragingsrente en vertragingsboeten wegens niet-betaling van een antidumpingrecht binnen de gestelde termijn.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
Verordening nr. 2988/95
3 Titel II van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB 1995, L 312, blz. 1), met als opschrift „Administratieve maatregelen en sancties”, bevat artikel 4, dat bepaalt:
4 Artikel 5 van deze verordening bepaalt:
Verordening nr. 502/2013
5 Artikel 1 van verordening (EU) nr. 502/2013 van de Raad van 29 mei 2013 tot wijziging van uitvoeringsverordening (EU) nr. 990/2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op rijwielen van oorsprong uit de Volksrepubliek China naar aanleiding van een tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van verordening (EG) nr. 1225/2009 (PB 2013, L 153, blz. 17) bepaalde in de leden 1 en 4:
Douanewetboek
6 Artikel 42 van het douanewetboek, met als opschrift „Opleggen van sancties”, bepaalt in de leden 1 en 2:
7 Artikel 114 van dit wetboek, met als opschrift „Vertragingsrente”, bepaalt in de leden 1 en 2:
Roemeens recht
8 Artikel 1 van Lege nr. 207/2015 privind Codul de procedură fiscală (wet nr. 207/2015 betreffende het wetboek fiscaal procesrecht) van 20 juli 2015 (Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 547 van 23 juli 2015) (hierna: „wetboek van fiscaal procesrecht”) bepaalt in de punten 20 en 33:
9 Artikel 173, lid 1, van dit wetboek luidt:
10 Artikel 174, leden 1 en 5, van dit wetboek bepaalt:
11 Artikel 176 van dit wetboek bepaalt in de leden 1 tot en met 3 ervan:
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
12 Tussen 18 maart 2016 en 28 september 2017 heeft Network One klassieke fietsen, elektrische fietsen en reserveonderdelen in Roemenië ingevoerd, waarvoor zij in de periode van 30 maart 2016 tot 28 september 2017 bij de Roemeense douaneautoriteiten verschillende aangiften voor het vrije verkeer heeft ingediend. Volgens deze aangiften was Thailand het land van oorsprong van de ingevoerde goederen.
13 Na een douanecontrole op 30 juli 2018 met betrekking tot de werkelijke oorsprong van deze goederen is de Direcție Generală Regională a Finanțelor Publice București – Direcția Regională Vamală București (regionaal directoraat-generaal overheidsfinanciën Boekarest, Roemenië – regionaal directoraat douane Boekarest, Roemenië) tot de conclusie gekomen dat het land van oorsprong van deze goederen China en niet Thailand was.
14 Op 25 september 2019 heeft deze autoriteit een proces-verbaal van controle en een beslissing tot regularisatie van de situatie vastgesteld (hierna: „regularisatiebeschikking”), waaruit blijkt dat aan Network One op grond van verordening nr. 502/2013 een antidumpingrecht van 1 739 090 Roemeense leu (RON) (ongeveer 366 896 EUR) is opgelegd. Bovendien heeft die autoriteit vastgesteld dat Network One krachtens artikel 114 van het douanewetboek bijkomende fiscale lasten moest betalen bestaande in, ten eerste, vertragingsrente over het antidumpingrecht voor een totaalbedrag van 183 209 RON (ongeveer 38 652 EUR) en, ten tweede, boeten wegens achterstallige betaling van in totaal 158 312 RON (ongeveer 33 399 EUR) volgens artikel 176 van het wetboek van fiscaal procesrecht.
15 Op 7 oktober 2019 heeft Network One de bedragen betaald die overeenstemmen met het in verordening nr. 502/2013 vastgestelde antidumpingrecht en de sancties.
16 Deze vennootschap heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen dit proces-verbaal van controle en de regularisatiebeschikking. Dit bezwaar is afgewezen bij administratieve beslissing van 25 juni 2020 van de Direcție Generală de Administrare a Marilor Contribuabili – Serviciul soluționare contestații (directoraat-generaal voor grote belastingbetalers – dienst klachtenbehandeling, Roemenië).
17 Op 7 december 2020 heeft Network One bij de Tribunal București (rechter in eerste aanleg Boekarest, Roemenië) beroep ingesteld tegen die beslissing en tegen de regularisatiebeschikking. In dit verband heeft deze vennootschap met name betoogd dat artikel 114 van het douanewetboek de rente en de sancties in één bedrag had samengevoegd en is zij opgekomen tegen de toepassing van de aanvullende sancties die in het wetboek van fiscaal procesrecht zijn vastgesteld, aangezien deze sancties volgens haar verband hielden met dezelfde fiscale hoofdverplichting. Network One stelt dienaangaande dat deze praktijk in strijd was met artikel 114 van het douanewetboek, aangezien zij ertoe leidde dat de opgelegde sancties op ongerechtvaardigde wijze werden verhoogd. Bij uitspraak van 6 april 2021 is dit beroep verworpen.
18 Network One heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de Curte de Apel București (rechter in tweede aanleg Boekarest, Roemenië), de verwijzende rechter.
19 Deze rechter vraagt zich af of artikel 114 van het douanewetboek een nationale douaneautoriteit toelaat om van een schuldenaar die niet binnen de gestelde termijn een douaneschuld heeft voldaan, krachtens het nationale recht bovenop vertragingsrente de betaling te eisen van boeten wegens achterstallige betaling.
20 In dit verband merkt de verwijzende rechter in de eerste plaats op dat het wetboek van fiscaal procesrecht, dat van toepassing is in aanvulling op het douanewetboek, erin voorziet dat aan de belastingplichtige die niet binnen de gestelde termijn een fiscale schuld heeft voldaan, vertragingsrente en boeten wegens achterstallige betaling kunnen worden opgelegd die verschillende doelstellingen hebben. Terwijl de rente waarborgt dat het nadeel wordt hersteld dat de staatsbegroting lijdt doordat een schuldenaar de fiscale schuld niet op de vervaldag heeft betaald, vormen de boeten daarentegen een sanctie die aan de betrokken schuldenaar wordt opgelegd. Door die verschillende doelstellingen zou het mogelijk zijn om cumulatief vertragingsrente en een boete wegens achterstallige betaling op te leggen, zoals in casu ook is geschied.
21 In de tweede plaats herinnert deze rechter eraan dat wanneer een Unieregeling niet voorziet in specifieke sancties op overtreding van de bepalingen ervan of daarvoor verwijst naar nationale bepalingen, de lidstaten volgens de rechtspraak van het Hof verplicht zijn alle passende maatregelen te treffen om de doeltreffende toepassing van het Unierecht te verzekeren.
22 Verordening nr. 502/2013 voorziet weliswaar niet in sancties voor inbreuken op haar bepalingen, maar artikel 1, lid 4, ervan preciseert dat de bepalingen inzake douanerechten in beginsel van toepassing zijn, waardoor in casu artikel 114 van het douanewetboek had kunnen worden toegepast. Het is overigens juist op grond van dit artikel dat de douaneautoriteiten naast het antidumpingrecht „boeten wegens achterstallige betaling” hebben opgelegd vanaf de datum waarop de douaneschuld is ontstaan tot de datum van kennisgeving ervan.
23 In de derde plaats worden volgens de verwijzende rechter zijn twijfels over de mogelijkheid om op grond van artikel 114 van het douanewetboek cumulatief vertragingsrente en boeten wegens achterstallige betaling op te leggen wanneer een douaneschuld niet binnen de gestelde termijn is betaald, niet weggenomen door de rechtspraak van het Hof inzake verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB 1992, L 302, blz. 1), dat is ingetrokken en vervangen door het douanewetboek.
24 Derhalve heeft de Curte de Apel București de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:
Beantwoording van de prejudiciële vraag
25 Met zijn prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 114 van het douanewetboek aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale bestuurspraktijk volgens welke bovenop de in dat artikel bedoelde vertragingsrente een in de nationale wettelijke regeling vastgestelde boete wegens achterstallige betaling kan worden opgelegd.
26 In de eerste plaats moet worden opgemerkt dat de verwijzende rechter in de formulering van zijn prejudiciële vraag verwijst naar een „boete wegens achterstallige betaling” waarin artikel 114 van het douanewetboek zou voorzien, en niet naar „vertragingsrente”. Hoewel de Roemeense taalversie van dit artikel herhaaldelijk de uitdrukking „boete wegens achterstallige betaling” („penalitățile de întârziere”) vermeldt, blijkt echter uitdrukkelijk uit het opschrift van dit artikel („Dobânda la arierate”) dat de in dit artikel bedoelde maatregel bestaat in de inning van een „vertragingsrente” en niet in de oplegging van een boete.
27 In dit verband kan volgens vaste rechtspraak de in bepaalde taalversies van een Unierechtelijke bepaling gebruikte formulering niet als enige grondslag voor de uitlegging van die bepaling dienen of daartoe voorrang hebben boven de andere taalversies. De noodzaak van een eenvormige toepassing en dientengevolge eenvormige uitlegging van een Uniehandeling sluit namelijk uit dat voor deze handeling slechts één taalversie in beschouwing wordt genomen, maar vereist dat de betrokken bepaling wordt uitgelegd aan de hand van de algemene opzet en de doelstelling van de regeling waarvan zij een onderdeel vormt, in het licht van met name alle taalversies ervan [arrest van 21 maart 2024, CBR (Hémianopsie), C‑703/22, EU:C:2024:261, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak].
28 Wat om te beginnen de algemene opzet en de doelstelling van het douanewetboek betreft, moet worden opgemerkt dat dit wetboek er niet toe strekt te voorzien in sancties of boetes voor het niet naleven van de douanewetgeving. Uit artikel 42, lid 1, van dit wetboek blijkt immers dat het aan de lidstaten staat om dergelijke sancties vast te stellen.
29 Voorts verwijst artikel 114 van het douanewetboek hoe dan ook in tal van taalversies naar het begrip „vertragingsrente” in plaats van naar het begrip „boete wegens achterstallige betaling”, zoals met name in de Spaanse („Intereses de demora”), de Duitse („Verzugszinsen”), de Engelse („Interest on arrears”), de Franse („Intérêts de retard”), de Italiaanse („Interesse di mora”), de Nederlandse („Vertragingsrente”), de Poolse („Odsetki za zwłokę”), de Portugese („Juros de mora”), de Finse („Viivästyskorko”) en de Zweedse („Dröjsmålsränta”) taalversie van dit artikel.
30 Gelet op het voorgaande kan uit het gebruik van de uitdrukking „boete wegens achterstallige betaling” in de Roemeense taalversie van artikel 114 van het douanewetboek niet worden afgeleid dat de in dat artikel bedoelde maatregel bestaat in de oplegging van een boete wegens achterstallige betaling in plaats van de inning van vertragingsrente.
31 In de tweede plaats moet eraan worden herinnerd dat het Hof met betrekking tot artikel 232, lid 1, van verordening nr. 2913/92, houdende vaststelling van het communautair douanewetboek dat is ingetrokken en vervangen door het douanewetboek, heeft geoordeeld dat „de vertragingsrente [...] ertoe strekt de gevolgen van de overschrijding van de betalingstermijn te verhelpen en met name te voorkomen dat de debiteur van de douaneschuld ongerechtvaardigd voordeel haalt uit het feit dat de ter zake van deze schuld verschuldigde bedragen te zijner beschikking blijven na de voor de betaling ervan vastgestelde termijn” (arrest van 31 maart 2011, Aurubis Balgaria, C‑546/09, EU:C:2011:199, punt 29).
32 Vertragingsrente is dus bedoeld om de gevolgen van de overschrijding van een betalingstermijn te verhelpen en om de voordelen te compenseren die de marktdeelnemer ten onrechte haalt uit de vertraging bij de betaling van een fiscale schuld, en niet om een dergelijke vertraging te bestraffen.
33 Bovendien bepaalt artikel 42, lid 1, van het douanewetboek in wezen, zoals in punt 28 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, dat het aan de lidstaten staat om inbreuken op de douanewetgeving te bestraffen en dat de opgelegde sancties effectief, proportioneel en afschrikkend moeten zijn. Lid 2 van dit artikel geeft overigens aan dat deze sancties met name de vorm kunnen aannemen van een door de douaneautoriteiten opgelegde geldboete, zoals in de onderhavige zaak het geval is.
34 In dit verband heeft het Hof er overigens aan herinnerd dat bij het ontbreken van harmonisatie van de Uniewetgeving op het gebied van de toepasselijke sancties in geval van niet-naleving van de voorwaarden van een door de douanewetgeving ingestelde regeling, de lidstaten bevoegd zijn de sancties te kiezen die zij passend achten. Zij moeten hun bevoegdheid echter uitoefenen met eerbiediging van het Unierecht en de algemene beginselen daarvan, en dus ook met eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel (arrest van 4 maart 2020, Schenker, C‑655/18, EU:C:2020:157, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
35 In het bijzonder heeft het Hof gepreciseerd dat de bestuursrechtelijke of repressieve maatregelen die krachtens een nationale wettelijke regeling zijn toegestaan, niet verder mogen gaan dan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de legitieme doelen die met deze wettelijke regeling worden nagestreefd en zij bovendien niet onevenredig mogen zijn aan die doelen (arrest van 4 maart 2020, Schenker, C‑655/18, EU:C:2020:157, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
36 Voorts bepaalt artikel 4 van verordening nr. 2988/95 in wezen dat een onregelmatigheid in de regel leidt tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel en dat deze ontneming kan worden vermeerderd met rente, die forfaitair kan worden vastgesteld. Dit artikel geeft aan dat de daarin bedoelde maatregelen niet als sancties worden beschouwd. Daarentegen bepaalt artikel 5 van deze verordening dat opzettelijk of uit nalatigheid begane onregelmatigheden tot administratieve sancties kunnen leiden, te weten met name betaling van een bedrag dat groter is dan de wederrechtelijk ontvangen of ontdoken bedragen, eventueel vermeerderd met rente.
37 In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de in artikel 176 van het wetboek van fiscaal procesrecht bedoelde boeten wegens achterstallige betaling een geldboete vormen die wordt opgelegd aan de schuldenaar die een fiscale schuld niet op de vastgestelde vervaldag heeft betaald.
38 Gelet op een en ander moet worden geoordeeld dat een dergelijke in het nationale recht vastgestelde sanctie, onder voorbehoud van door de verwijzende rechter te verrichten verificaties wat de evenredigheid van die sanctie betreft, in beginsel niet onverenigbaar is met het Unierecht.
39 Gelet op het voorgaande moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 114 van het douanewetboek aldus moet worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale bestuurspraktijk volgens welke bovenop de in dat artikel bedoelde vertragingsrente een in de nationale wettelijke regeling vastgestelde boete wegens achterstallige betaling kan worden opgelegd.
Kosten
40 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Achtste kamer) verklaart voor recht:
Artikel 114 van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie
moet aldus worden uitgelegd dat
het zich niet verzet tegen een nationale bestuurspraktijk volgens welke bovenop de in dat artikel bedoelde vertragingsrente een in de nationale wettelijke regeling vastgestelde boete wegens achterstallige betaling kan worden opgelegd.