Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) woont sinds 1998 samen met haar echtgenoot in Schotland en beschikt aldaar over een monumentenwoning als eigen woning (de Schotse woning). X heeft in de jaren 2007 tot en met 2014 gekozen voor toepassing van de regels voor binnenlandse belastingplichtigen. De kosten van de Schotse woning heeft X in deze jaren en ook de jaren daarvoor als uitgaven voor monumentenpanden (artikel 6.31 Wet IB 2001) in aftrek gebracht in haar aangiften.

De Inspecteur heeft de aftrek onder de monumentenregeling tot en met 2007 op basis van gewekt vertrouwen geaccepteerd. Het gewekte vertrouwen is in een brief met dagtekening 12 juli 2007 opgezegd vanaf het belastingjaar 2004. Uit coulance is de aftrek verlengd tot en met het belastingjaar 2007, aldus de Inspecteur.

X betoogt dat het gewekte vertrouwen ook in de jaren na 2007, voor zover die in deze procedure voorliggen, moet worden gehonoreerd. Rechtbank Zeeland-West-Brabant geeft X geen gelijk. X heeft geen recht op aftrek ter zake van de Schotse woning.

Een woning in Nederland behoort tot het box 3-vermogen van X en haar echtgenoot. De Inspecteur volgt X dat ten aanzien van de woning rekening moet worden met de – ambtshalve verminderde – lagere WOZ-waarde van de woning voor de jaren 2007 tot en met 2011. In zoverre is het beroep gegrond.

De Rechtbank oordeelt verder dat het Box 3-arrest van 24 december 2021, 21/01243, ECLI:NL:HR:2021:1963, NLF 2022/0106, met noot van Dusarduijn, niet ziet op de jaren 2013-2016. Voor deze jaren maakt X niet aannemelijk dat sprake is van een buitensporige last.

Voor het jaar 2017 biedt de Rechtbank geen rechtsherstel omdat X de gestelde hoogte van het werkelijk rendement niet aannemelijk heeft gemaakt en daarmee niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een schending als bedoeld in het arrest van 24 december 2021.

De Rechtbank beslist verder onder meer dat X niet als buitenlands kwalificerend belastingplichtige kan worden aangemerkt.

X heeft recht op een schadevergoeding van € 9.000 omdat de redelijke termijn met 8 jaar en 3 maanden is overschreden. Een halfjaar blijft daarbij buiten beschouwing omdat de zaak is aangehouden in afwachting van de prejudiciële beslissing van 18 december 2014 van het HvJ in zaak C-87/13, ECLI:EU:C:2014:2459 (Belgisch kasteel).

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2007, 2011-2017
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
16 mei 2022
Rolnummer
20/5822; 20/5823; 20/5824; 20/5825; 20/5826; 20/5827; 20/5828; 20/5829; 20/6281
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:2665
NLF-nummer
NLF 2022/1053
Aflevering
2 juni 2022
bwbr0011353&artikel=5.2,bwbr0011353&artikel=5.2,bwbr0011353&artikel=6.31,bwbr0011353&artikel=6.31

Naar de bovenkant van de pagina