Rechtmatige aanslag afvalstoffenheffing voor ‘mens van vlees en bloed’
Rechtbank Noord-Holland, 5 juli 2024
Samenvatting
De Heffingsambtenaar heeft het bezwaar van X (belanghebbende) inzake een aanslag afvalstoffenheffing wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Dat acht Rechtbank Noord-Holland onterecht omdat uit een door de Heffingsambtenaar overgelegde notitie kan worden afgeleid dat X het bezwaarschrift tijdig heeft ingediend.
Het beroep is gegrond omdat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Het bezwaar is echter ongegrond. De aanslag afvalstoffenheffing is terecht opgelegd.
In een rechtsstaat als Nederland is iedereen gebonden aan het recht en krijgt niemand de keuze of hij de wet wil volgen of niet, ook niet als hij zich autonoom of soeverein verklaart. Dat geldt niet alleen voor mensen van vlees en bloed (zoals X), maar even goed voor overheidsinstellingen. Belastingheffing en belastingbetaling kunnen geen kwestie van vrije keuze worden, maar moeten via het democratische proces worden geregeld. Dat betekent dat X zich niet aan de Wet milieubeheer en de op grond daarvan geheven afvalstoffenheffing van de gemeente Oostzaan kan onttrekken, net zo min als de Heffingsambtenaar zonder wettelijke grondslag belasting mag heffen of de Rechtbank een rechtmatige belastingaanslag mag vernietigen.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2024 in de zaak tussen
eiseres, wonende te woonplaats, eiseres
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Oostzaan, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft bij beschikking van 25 februari 2022 op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak [adres 1] te [woonplaats] voor het kalenderjaar 2022 vastgesteld op € 225.000. In hetzelfde geschrift is ook de aanslag afvalstoffenheffing 2022 bekendgemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 30 augustus 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de aanslag afvalstoffenheffing niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2024 te Haarlem. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] .
Overwegingen
Geschil
1. In geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard en, zo niet, of de aanslag afvalstoffenheffing terecht aan eiseres is opgelegd.
2. Eiseres stelt dat zij al op 25 maart 2022 en dus tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag afvalstoffenheffing. Het bezwaar is daarom volgens haar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Ze verzoekt de rechtbank de zaak inhoudelijk te behandelen. In dat verband betoogt zij dat de aanslag afvalstoffenheffing onrechtmatig is. De kern van haar betoog is dat zij een vrij mens van vlees en bloed is, geen natuurlijk persoon, burger of werknemer van de staatscorporatie. Evenmin heeft zij een contract gesloten met de overheid. Eiseres heeft in dit verband een brief van de minister-president overgelegd, waaruit blijkt dat hij een door haar gevorderd bedrag niet wil betalen zonder een daaraan ten grondslag liggende overeenkomst. Datzelfde geldt voor eiseres, die nooit heeft ingestemd met de heffing van afvalstoffenheffing. Er bestaat daarom geen grondslag om een aanslag afvalstoffenheffing aan haar op te leggen. In algemene zin verzet zij zich tegen wetgeving die door de Koning bij de gratie Gods is bekrachtigd, aangezien de overheid haar desgevraagd voor het bestaan van de gratie Gods geen bewijs heeft kunnen overleggen. Ten slotte heeft eiseres enige onregelmatigheden met betrekking tot de behandeling van het bezwaar en het beroep aan de orde gesteld. Zo wijst zij erop dat de uitspraak op bezwaar verwijst naar het adres [adres 2] te [gemeente] in plaats van naar haar eigen adres. Ze vraagt zich af of dat de rechtsgeldigheid van het besluit aantast. Verder merkt zij op dat het kantongerecht te Haarlem is opgeheven, zodat daar geen rechtspraak kan plaatsvinden. Ook heeft zij een aantal stukken overgelegd met betrekking tot de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren, waaruit zij afleidt dat ambtenaren tegenwoordig persoonlijk aansprakelijk zijn voor hun handelen als zodanig. Ten slotte wijst zij erop dat de naam en handtekening van de behandelend ambtenaar onder de brieven van verweerder ontbreken, net als de naam van de griffier onder de brieven van de rechtbank.
3. Verweerder stelt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat eiseres te laat bezwaar heeft gemaakt. Verweerder betwist dat eiseres reeds op 25 maart 2022 een bezwaarschrift heeft verzonden. Nu eiseres pas op 14 juli 2022 bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag afvalstoffenheffing is de bezwaartermijn overschreden. Voor het geval het bezwaar toch ontvankelijk moet worden geacht, geeft ook verweerder de voorkeur aan een inhoudelijke behandeling van de zaak door de rechtbank. Hij stelt zich alsdan op het standpunt dat de aanslag is opgelegd overeenkomstig de geldende wetgeving, zodat de aanslag rechtmatig is. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid bezwaar
4. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken na de dag van dagtekening van het aanslagbiljet waartegen het bezwaar is gericht, tenzij de dagtekening is gelegen vóór de dag van bekendmaking. In artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de bezwaartermijn is ontvangen.
5. De rechtbank stelt vast dat de aanslag is gedagtekend 25 februari 2022. De termijn voor het maken van bezwaar verliep derhalve in beginsel op 8 april 2022. Eiseres heeft gesteld dat zij op 25 maart 2022 bezwaar heeft gemaakt. Tot de gedingstukken behoort inderdaad een bezwaarschrift tegen de aanslag afvalstoffenheffing dat is gedagtekend op die datum. Verweerder heeft verder een afdruk van het klantcontactscherm overgelegd. Daarin is een blauw gemarkeerde passage aanwezig die betrekking heeft op het contact met eiseres over het onderhavige belastingjaar. Deze passage bevat de volgende notitie: “290322 Brf/bezwaar (wijst wetgeving af bij de gratie God) tegen aanslag doorgezonden naar H&B/ST.” De rechtbank kan hieruit niet anders afleiden dan dat het bezwaar van eiseres niet later dan 29 maart 2022 is ontvangen door verweerder. Verweerder heeft ter zitting nog de mogelijkheid benoemd dat het hier zou gaan om een weergave van wat eiseres aan de telefoon gezegd zou hebben. Dat acht de rechtbank echter niet aannemelijk, omdat de notitie een interne handeling van verweerder beschrijft, te weten de doorzending van het bezwaarschrift naar de afdeling Heffing & Bezwaren. Dat betekent dat eiseres het bezwaarschrift tijdig heeft ingediend en dat verweerder het bezwaar dus ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is derhalve gegrond en de rechtbank zal de zaak inhoudelijk behandelen, nu geen van beide partijen terugwijzing wenst.
6. Omdat de rechtbank de uitspraak op bezwaar reeds om een andere reden zal vernietigen, behoeft de klacht over de foutieve vermelding van het adres geen behandeling meer.
Rechtmatigheid aanslag
7. Op grond van artikel 15.33, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan de gemeenteraad een heffing instellen waaraan kunnen worden onderworpen degenen die gebruik maken van een perceel ten aanzien waarvan een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt. Aan deze bevoegdheid is invulling gegeven met de Verordening afvalstoffenheffing 2022 van de gemeente [woonplaats] . Op grond van de artikelen 2 en 4 van deze verordening is belastingplichtig voor de afvalstoffenheffing degene die in de gemeente naar de omstandigheden beoordeeld gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres gebruikmaakt van het perceel op het adres [adres 1] te [woonplaats] , waar zij woont, en dat de gemeente verplicht is ten aanzien van dat perceel huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen. Dat is voldoende voor het opleggen van een aanslag afvalstoffenheffing. Het is niet nodig dat de belastingplichtige kan worden aangemerkt als burger of werknemer van de staatscorporatie (voor zover dat al juridische termen zijn) en evenmin dat hij met de gemeente is overeengekomen dat de gemeente zijn afval ophaalt tegen voldoening van afvalstoffenheffing. Die voorwaarden stelt de wet namelijk niet. Eiseres heeft ter zitting overigens wel erkend dat zij haar huisafval door de gemeente laat ophalen. Zelfs als het contractenrecht hier van toepassing zou zijn, zou het daarom ook vanuit dat oogpunt niet onredelijk zijn dat zij daarvoor een vergoeding verschuldigd zou worden.
9. Voor de heffing van afvalstoffenheffing stelt de wet niet expliciet de voorwaarde dat de belastingplichtige een natuurlijk persoon (of rechtspersoon) moet zijn. Dat wordt wel verondersteld. De wet legt immers slechts verplichtingen op aan dragers van rechten en verplichtingen. Daaronder worden in de eerste plaats natuurlijke personen en rechtspersonen verstaan. Eiseres betoogt dat zij geen natuurlijk persoon is, maar een mens van vlees en bloed. De rechtbank ziet daartussen geen tegenstelling. Mensen van vlees en bloed zijn precies wat de wet bedoelt met ‘natuurlijke personen’.
10. Misschien moet het betoog van eiseres zo worden opgevat dat de overheid haar weliswaar aanziet voor een natuurlijk persoon zoals bedoeld in de wet, maar dat zij zich verzet tegen deze juridische aanduiding en niet als rechtssubject wenst te worden aangemerkt. Daarop duidt ook de opzegging die eiseres stelt te hebben verzonden aan de gemeente om het bestuur van de gemeente over haar te beëindigen. De rechtbank kan eiseres in deze gedachtegang echter niet volgen. In een rechtsstaat is iedereen gebonden aan het recht. In Nederland krijgt dus niemand de keuze of hij de wet wil volgen of niet, ook niet als hij zich autonoom of soeverein verklaart. Dat geldt niet alleen voor mensen van vlees en bloed (zoals eiseres), maar even goed voor overheidsinstellingen (zoals verweerder en ook de rechtbank). Die gebondenheid aan het recht vormt een belangrijke waarborg tegen willekeurige of anderszins oneerlijke behandeling van burgers. Juist in het belastingrecht wordt daaraan bijzondere waarde gehecht. Daarom schrijft artikel 132, zesde lid, van de Grondwet voor dat de wet moet bepalen welke belastingen door de besturen van gemeenten kunnen worden geheven. Belastingheffing en belastingbetaling kunnen dus geen kwestie van vrije keuze worden, maar moeten via het democratische proces worden geregeld. Dat betekent dat eiseres zich niet aan de Wet milieubeheer en de op grond daarvan geheven afvalstoffenheffing van de gemeente [woonplaats] kan onttrekken, net zo min als verweerder zonder wettelijke grondslag belasting mag heffen of de rechtbank een rechtmatige belastingaanslag mag vernietigen.
11. Of de gratie Gods bestaat, is naar het oordeel van de rechtbank een geloofskwestie die zich niet leent voor de gebruikelijke bewijsvoering in belastingzaken. Voor de beslechting van dit geschil is het antwoord op die vraag ook niet van belang, nu de grondwettelijke procedures voor de totstandkoming van wetten een bevestigende beantwoording daarvan niet vereisen.
Overige klachten
12. Deze procedure is gericht tegen een besluit van een bestuursorgaan (de aanslag afvalstoffenheffing). Dat betekent dat de bestuursrechter, niet de kantonrechter bevoegd is om de zaak te behandelen (artikel 8:1 van de Awb). In dit geval is dat de bestuursrechter van de Rechtbank Noord-Holland. Reeds daarom faalt de klacht over de opheffing van het kantongerecht te Haarlem.
13. De Wet normalisering rechtspositie ambtenaren regelt de rechtsverhouding tussen een overheidswerkgever (zoals verweerder) en de ambtenaren die bij hem werkzaam zijn. Die rechtsverhouding staat geheel los van het geschil tussen eiseres en verweerder over de aanslag afvalstoffenheffing. De klacht van eiseres behoeft daarom verder geen behandeling.
14. De Awb vereist ten slotte niet dat besluiten van verweerder of griffiersbrieven van de rechtbank worden voorzien van de naam van de behandelend ambtenaar of worden ondertekend. Ook de klacht daarover kan dus niet slagen. De uitspraak van de rechtbank dient overigens wel te worden ondertekend, behoudens verhindering van de voorzitter of de griffier (artikel 8:77, derde lid, van de Awb). Dat is ook gebeurd.
Slotsom
15. Wat hiervoor is overwogen, betekent dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Het beroep is dus gegrond. De aanslag afvalstoffenheffing is echter terecht opgelegd. Het bezwaar dient daarom ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, omdat geen voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gesteld. Wel zal de rechtbank verweerder gelasten het griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verklaart het bezwaar ongegrond;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar; en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Maas, rechter, in aanwezigheid van N. Choa, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2024.
Metadata
Lokale heffingen