Direct naar content gaan

Samenvatting

Een BV heeft in 1992 fl. 250.000 als vrijgesteld dividend van een Poolse vennootschap (E) verantwoord. Na verloop van tijd is door de belastingdienst geconstateerd dat tussen de BV en E geen aandeelhoudersrelatie bestaat en daarom geen sprake kan zijn van toepassing van de deelnemingsvrijstelling. Het geld bleek afkomstig te zijn van winst die de BV behaald heeft met Pools-Russische handelstransacties. Op 7 augustus 2004 is een navorderingsaanslag opgelegd voor het geboekte Poolse dividend dat bij de primitieve aanslag onbelast is gelaten. Zowel Hof Amsterdam als na cassatie Hof Den Haag hebben geoordeeld dat de navorderingsaanslag te laat is opgelegd. Hof Den Haag heeft geoordeeld dat geen sprake is van een in het buitenland opgekomen inkomensbestanddeel in de zin van artikel 16, lid 4, Awr zodat de navorderingtermijn was beperkt tot vijf jaren. Volgens het Hof doet hieraan niet af de omstandigheid dat de door de BV genoten opbrengst niet rechtstreeks door de buitenlandse debiteur is gestort op een door de BV in Nederland aangehouden bankrekening maar door tussenkomst van de directeur van de BV is gestort op die bankrekening.
De staatssecretaris van Financiƫn heeft tegen deze oordelen cassatie ingesteld met het betoog dat van een in het buitenland opgekomen inkomensbestanddeel in de zin van artikel 16, lid 4, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) sprake is wanneer in het buitenland verworven inkomensbestanddelen aldaar door de debiteur aan de belastingplichtige in contanten worden uitbetaald.
De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van de staatssecretaris gegrond. De omstandigheid dat de oorsprong van de onderhavige vordering in het buitenland ligt en deze oorsprong door de wijze van uitbetalen, te weten in contanten, aan het zicht van de Nederlandse fiscus is onttrokken, is voldoende om een vordering als deze onder artikel 16, lid 4, Awr te doen vallen. Dit wordt niet anders doordat de ontvangen contanten later op een in Nederland aangehouden door de BV in haar aangifte verantwoorde bankrekening zijn gestort. Immers, anders dan bij een rechtstreekse betaling op een Nederlandse bankrekening blijft dan gelden dat de oorsprong van de desbetreffende gelden aan het zicht van de Nederlandse fiscus was onttrokken.
De zaak is verwezen naar Hof Arnhem voor de behandeling van de door Hof Den Haag onbehandeld gelaten geschilpunten.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
1992
Instantie
HR
Datum instantie
8 oktober 2010
Rolnummer
09.04322
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BN9666
bwbid=bwbr0&artikel=16,bwbr0002320&artikel=16&lid=4,bwbr0002672&artikel=25b&lid=4

Naar de bovenkant van de pagina