Direct naar content gaan

Samenvatting

X heeft ter zake van de verkrijging van een stadsvilla overdrachtsbelasting voldaan naar een tarief van 2%. Het pand werd aanvankelijk bewoond en is nadien als advocatenkantoor in gebruik geweest. De villa stond tijdens de verkrijging al geruime tijd leeg. Volgens het toen geldende bestemmingsplan had het pand zowel een woon- als een kantoorbestemming.

Bij Hof Arnhem-Leeuwarden was in geschil of het pand ten tijde van de verkrijging door X kan worden aangemerkt als woning in de zin van artikel 14, lid 2, Wet BRV. Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord. Ten tijde van de totstandkoming van de woning in 1895 was de aard van de onroerende zaak ‘woning’. Door het tussentijdse gebruik als kantoor heeft de onroerende zaak zijn aard als woning niet verloren. Met zeer beperkte aanpassingen kon de onroerende zaak immers weer worden bewoond, aldus het Hof.

De staatssecretaris van Financiën heeft cassatieberoep ingesteld, maar de Hoge Raad verklaart dat ongegrond.

De Hoge Raad overweegt dat een bouwwerk dat ‘naar zijn aard bestemd is voor bewoning’ voor het lage tarief in aanmerking komt. Hierbij is de oorspronkelijke bouwwijze doorslaggevend. Indien het doel bewoning is geweest maar het bouwwerk nadien is verbouwd om het geschikt te maken voor een andere vorm van gebruik, kan het alleen worden geacht zijn aard van woning te hebben behouden indien slechts beperkte aanpassingen nodig zijn om het weer te kunnen bewonen. Indien toepassing van deze regels niet leidt tot een duidelijke slotsom, komt mede betekenis toe aan de publiekrechtelijke bestemming, oordeelt de Hoge Raad. Volgens de Hoge Raad is het oordeel van het Hof juist en toereikend gemotiveerd.

Conform Conclusie A-G Wattel.

Achtergrond

Waar er meer tarieven zijn, ontstaat vroeg of laat discussie welk tarief van toepassing is. Zo ook hier. Dit arrest maakt deel uit van een kwartet arresten (zie ook de arresten hierna opgenomen in deze aflevering) en het is voor het eerst dat de Hoge Raad zich uitspreekt over wanneer het 2%-tarief op woningen van toepassing is. A-G Wattel had al een gedegen voorzet gegeven en afgepeld welke elementen naar zijn mening een rol (konden) spelen. De Hoge Raad geeft nu de verlangde houvast.

In 2011 is door de staatssecretaris van Financiën een op zich zelf sympathieke regeling geïntroduceerd, eerst via een besluit en later ook in de wet in artikel 14, lid 2, Wet BRV. Sympathiek omdat men in de crisis de doorstroming op de woningmarkt wilde stimuleren met een lager tarief dan 6%; dat werd dus 2% voor woningen. Onder een ‘woning’ wordt verstaan een onroerende zaak die ‘naar zijn aard bestemd’ is om te worden bewoond. Discussie ontstond bij onroerende zaken die vaak wel als woning waren gebouwd, maar niet meer als zodanig werden gebruikt, of daarvoor niet meer zouden worden gaan gebruikt.

Metadata

Rubriek(en)
Belastingen van rechtsverkeer
Belastingtijdvak
2012
Instantie
HR
Datum instantie
24 februari 2017
Rolnummer
16/01734
ECLI
ECLI:NL:HR:2017:290
NLF-nummer
NLF 2017/0491
Aflevering
9 maart 2017
Judoregnummer
JCDI:NFB349
bwbr0002740&artikel=14,bwbr0002740&artikel=14&lid=2,bwbr0002740&artikel=14

Naar de bovenkant van de pagina