Direct naar content gaan

Samenvatting

De onderhavige zaak gaat over de vraag of het verenigbaar is met de in artikel 49 VWEU erkende vrijheid van vestiging om bij de belastingheffing te weigeren de aftrek van bepaalde rente-uitgaven toe te staan.

De vraag is gerezen in een zaak waarin de Zweedse vennootschap Lexel AB geen rente mocht aftrekken die zij had betaald aan een van dezelfde groep deel uitmakende Franse vennootschap. De Franse vennootschap heeft de ontvangen rente kunnen verrekenen met verliezen waartoe de Franse activiteiten van de groep aanleiding hadden gegeven.

De aftrek is geweigerd op grond van een Zweedse bepaling volgens welke de rente-uitgaven die verband houden met een schuld jegens een onderneming die deel uitmaakt van dezelfde groep verbonden ondernemingen, niet kunnen worden afgetrokken indien de belangrijkste reden voor het ontstaan van de schuld erin bestaat de groep een aanzienlijk belastingvoordeel te verschaffen.

In de totstandkomingsgeschiedenis van de betreffende bepaling wordt vermeld dat het niet de bedoeling is dat deze toepassing vindt op rentebetalingen tussen ondernemingen die onderling winsten en verliezen kunnen verrekenen door zogenoemde groepsbijdragen. De regels inzake deze bijdragen gelden alleen voor ondernemingen die belastingplichtig zijn in Zweden. Onder meer daarom is in de onderhavige zaak in twijfel getrokken of het met de vrijheid van vestiging verenigbaar is om de vennootschap te weigeren de aftrek van rente toe te staan.

De verwijzende rechter, de Högsta förvaltningsdomstolen, heeft aan het HvJ om een nadere verduidelijking gevraagd.

Het HvJ verklaart het volgende voor recht:

Artikel 49 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan een in een lidstaat gevestigde vennootschap geen rente mag aftrekken die is betaald aan een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap die deel uitmaakt van dezelfde groep, waarbij de grond voor deze weigering bestaat in de aanname dat de schuldverhouding voornamelijk tot stand is gebracht om een aanzienlijk belastingvoordeel te verkrijgen, terwijl niet tot het bestaan van een dergelijk belastingvoordeel zou zijn besloten indien beide vennootschappen in de eerste lidstaat gevestigd waren geweest, omdat zij in dat geval onder de bepalingen inzake groepsbijdragen zouden zijn gevallen.

Metadata

Rubriek(en)
Europees belastingrecht
Belastingtijdvak
2013-2014
Instantie
HvJ
Datum instantie
20 januari 2021
Rolnummer
C-484/19
ECLI
ECLI:EU:C:2021:34
Auteur(s)
mr. I.M. de Groot
Meijburg & Co
NLF-nummer
NLF 2021/0316
Aflevering
11 februari 2021
Judoregnummer
JCDI:NFB4118
bwbr0002672&artikel=8bb,bwbr0002672&artikel=10a,bwbr0002672&artikel=10a&lid=1,bwbr0002672&artikel=13&lid=11,bwbr0002672&artikel=13&lid=17,bwbr0002672&artikel=13aa&lid=7,bwbr0002672&artikel=15b,bwbv0001506&artikel=49,bwbr0002672&artikel=10a,bwbv0001506&artikel=49,celex32009l0133&artikel=15,celex32016l1164&artikel=4,celex32016l1164&artikel=6,celex32016l1164&artikel=7

Naar de bovenkant van de pagina