Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft in beroep bij Rechtbank Noord-Holland en in hoger beroep bij Hof Amsterdam gesteld dat de vermogensrendementsheffing ten aanzien van hem tot een individuele en buitensporige last leidt. Volgens X teert hij gedwongen in op zijn vermogen, omdat het rendement daarop langdurig en structureel lager is dan het forfaitaire rendement van box 3.

De Rechtbank heeft het beroep echter ongegrond verklaard en dit oordeel wordt door het Hof bevestigd.

Het belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt € 126.651 en dat uit sparen en beleggen € 8.841. Bij (onder meer) deze omstandigheden oordeelt het Hof dat het inkomen van X niet zodanig laag is dat zij moet interen op haar vermogen om de vermogensrendementsheffing te voldoen. Daarbij gaat het Hof ervan uit dat van een interen op het vermogen (als bedoeld in het arrest van 2 juli 2021, 20/02453, ECLI:NL:HR:2021:1047, NLF 2021/1405, met noot van Hoogwout), nog geen sprake is zolang de vermogensrendementsheffing (ruimschoots) kan worden voldaan uit een aan X ter beschikking staand inkomen uit werk en woning, ook al is de heffing een veelvoud van het werkelijke rendement op het aan die heffing onderworpen vermogen.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2017
Instantie
Hof Amsterdam
Datum instantie
2 november 2021
Rolnummer
20/00596
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:3292
NLF-nummer
NLF 2021/2124
Aflevering
11 november 2021
bwbr0011353&artikel=5.1,bwbr0011353&artikel=5.1

Naar de bovenkant van de pagina