Tegen rekening motorrijtuigenbelasting staat geen bezwaar open
Hof Den Haag, 18 januari 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(3)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(2)
- Jurisprudentie(126)
- Commentaar NLFiscaal(3)
- Literatuur(10)
- Recent(2)
- Kennisgroepstandpunt(1)
Samenvatting
X (belanghebbende) heeft tegen een aan hem toegezonden rekening motorrijtuigenbelasting bezwaar gemaakt, maar dat werd afgewezen. Hof Den Haag bevestigt het oordeel van Rechtbank Den Haag dat tegen een rekening motorrijtuigenbelasting geen bezwaar openstaat. De rekening is slechts een betalingsherinnering voor de motorrijtuigenbelasting die X voor de auto moest betalen. Het is dus geen belastingaanslag. Er is ook geen wettelijke bepaling die de rekening aanmerkt als een voor bezwaar vatbare beschikking. Aangezien X de rekening destijds ook niet betaald heeft, is er ook geen voldoening van belasting geweest waartegen X bezwaar kon maken. De Rechtbank heeft wel het beroep betreffende de rekening niet-ontvankelijk verklaard, terwijl zij het beroep naar het oordeel van het Hof ongegrond had moeten verklaren. Het Hof laat de beslissing van de Rechtbank ter zake van de rekening niettemin in stand omdat niet valt in te zien hoe het corrigeren van het dictum in dit geval enig belang van X kan dienen.
De Rechtbank heeft verder terecht en op goede gronden beslist dat de beroepen ter zake van de aan X opgelegde naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting ongegrond zijn.
BRON
Uitspraak van 18 januari 2024 in het geding tussen
X te Z, belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur, (vertegenwoordigers: … en …) op het hoger beroep van belanghebbende van 28 november 2022 tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 10 oktober 2022, nummers SGR21/7709, SGR21/7711, SGR21/7712, SGR21/7713 en SGR21/7714.
Procesverloop
1.1.1. Belanghebbende zijn vier naheffingsaanslagen in de motorrijtuigenbelasting (de naheffingsaanslagen) opgelegd over de volgende tijdvakken:
- 12 juli 2020 tot en met 11 oktober 2020 (aanslagnummer […] );
- 12 oktober 2020 tot en met 11 januari 2021 (aanslagnummer […] );
- 12 januari 2021 tot en met 11 april 2021 (aanslagnummer […] );
- 12 april 2021 tot en met 11 juli 2021 (aanslagnummer […] ).
1.1.2. Tevens zijn belanghebbende bij beschikkingen (de boetebeschikkingen) boeten opgelegd en is over het tijdvak 12 juli 2021 tot en met 11 oktober 2021 (kenmerk […] ) een rekening motorrijtuigenbelasting (de rekening) verstuurd.
1.2.1. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen gehandhaafd
1.2.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de rekening nietontvankelijk verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep ingesteld bij de
Rechtbank. Ter zake is € 49 griffierecht geheven. De beslissing van de Rechtbank luidt als volgt, waarbij belanghebbende is geduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
1.4. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake is van belanghebbende € 136 aan griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 7 december 2023, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2.1. Belanghebbende is vanaf 31 december 2009 houder van een motorrijtuig van het merk Volvo, type S80, met het kenteken [kenteken] (de auto). De datum van eerste toelating van de auto is 12 april 2007.
2.2. De geldigheid van het kenteken van de auto stond geregistreerd als geschorst vanaf 6 februari 2015 tot en met 5 februari 2016.
2.3. Van belanghebbende was in de periode 5 augustus 2014 tot en met 30 november 2020 geen woonadres bekend. In de periode van 7 mei 2015 tot en met 20 mei 2021 was wel een verplicht toezendadres, te weten het adres van de Penitentiaire inrichting te [plaats] , bekend. Aldaar is belanghebbende van 10 december 2014 tot en met 4 september 2018 ingesloten geweest.
2.4. Op 30 november 2020 is van belanghebbende een briefadres, te weten [adres] te [woonplaats] , bekend geworden. Dit briefadres is op 26 januari 2021 in de administratie van de Inspecteur opgenomen. Het verplichte toezendadres bij de Penitentiaire inrichting is per 20 mei 2021 beëindigd. De Inspecteur heeft de rekening en de naheffingsaanslagen naar het briefadres [adres] te [woonplaats] gezonden.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft het navolgende overwogen, waarbij belanghebbende is geduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1. In geschil is, naar het Hof begrijpt, of de rekening terecht is verzonden en de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd en de rekening en de naheffingsaanslagen bij bezwaar terecht in stand zijn gebleven. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
4.2. Naar het Hof begrijpt, concludeert belanghebbende tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken op bezwaar, tot matiging van de rekening en de naheffingsaanslagen tot op nihil en tot verlening van een kostenvergoeding op dezelfde gronden als waarop de boetebeschikkingen zijn gematigd tot op nihil: de uitgebleven, onvolledige dan wel onjuist gebleken adresregistraties dan wel de onjuist geadresseerde rekening en naheffingsaanslagen.
4.3. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en ziet voor een kostenvergoeding geen reden. Indien niettemin het Hof de Inspecteur zou gelasten belanghebbende een proceskostenvergoeding te betalen, kan dat slechts een forfaitair bepaalde zijn conform het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Beoordeling van het hoger beroep
5.1. Belanghebbende doet, naar het Hof begrijpt, een beroep op overmacht teweeggebracht door de uitgebleven, onvolledige dan wel onjuist gebleken woonadresregistraties, op grond waarvan de Inspecteur de boetebeschikkingen heeft gematigd tot op nihil. Belanghebbende wenst op dezelfde grond matiging tot op nihil van de rekening en van de naheffingsaanslagen. Voorts stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de geldigheid van het kenteken van de auto steeds geschorst is geweest. Zijn buurman, die de schorsing voor hem heeft geregeld, heeft hem er niet op gewezen dat de schorsing tijdelijk was. Belanghebbende voert in dit verband aan dat een schorsing geldt tot aan de opzegging ervan.
5.2.1 De Rechtbank heeft terecht overwogen dat tegen een rekening geen bezwaar openstaat. De rekening die de inspecteur de houder van een kenteken stuurt, is slechts een mededeling van de omvang van de verschuldigde motorrijtuigenbelasting en ook indien ervan wordt uitgegaan dat de houder de rekening niet zou hebben ontvangen, kan dat niet ertoe leiden dat hij wordt ontheven van zijn betalingsverplichting. De houder moet, ook als hij geen rekening ontvangt, uit eigen beweging maatregelen nemen om de verschuldigde belasting tijdig te voldoen. Belanghebbende had de belasting dan ook uit eigen beweging moeten betalen. De Rechtbank heeft echter wel het beroep tegen de uitspraak op bezwaar die betrekking heeft op de rekening niet-ontvankelijk verklaard, terwijl zij het beroep naar het oordeel van het Hof ongegrond had moeten verklaren. Vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank wegens een misslag in het dictum is slechts aangewezen indien de belangen van belanghebbende daarmee kunnen worden gediend. Zonder meer valt niet in te zien hoe het corrigeren van het dictum in dit geval enig belang van belanghebbende kan dienen (vgl. HR 8 juli 2022, nr. 21/04695, ECLI:NL:HR:2022:1033). Het Hof zal daarom beslissing van de Rechtbank ter zake van de rekening in stand laten.
5.2.2. De Rechtbank heeft terecht en op goede gronden beslist dat de beroepen ter zake van de naheffingsaanslagen ongegrond zijn. De omstandigheden die belanghebbende ter zitting aan de hand van diverse stukken uitvoerig heeft toegelicht, zoals de uithuiszetting in 2014, de daaropvolgende dakloosheid, de detentie en de vele verhuizingen, zijn geen reden om de motorrijtuigenbelasting te matigen of op nihil te stellen. De verschuldigdheid vloeit voort uit de regelgeving: eenieder die houder is van een voertuig, is motorrijtuigenbelasting verschuldigd.
5.2.3. Dat de geldigheid van het kenteken ook tijdens de onderhavige tijdvakken was geschorst, heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt. Dat zijn buurman hem verkeerd zou hebben voorgelicht, komt voor rekening en risico van belanghebbende. Dit kan hij de Inspecteur niet verwijten, de laatstgenoemde kan hier niets aan doen. Op de website van de RDW staat duidelijk beschreven dat een schorsing tijdelijk is en dat de kentekenhouder zelf actie moet ondernemen om de schorsing tijdig te verlengen.
5.2.4. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslagen verstuurd naar het hem bekende adres. Uit de stukken die belanghebbende heeft overgelegd, leidt het Hof af dat vele stukken die naar het adres [adres] te [woonplaats] zijn verstuurd, belanghebbende wel hebben bereikt. Overigens speelt de vraag of de Inspecteur het juiste adres heeft gebruikt geen rol voor de naheffingsaanslagen die nu in geschil zijn. Belanghebbende heeft tijdig bezwaar aangetekend.
5.2.5. De conclusie luidt dat de Inspecteur de naheffingsaanslagen terecht heeft opgelegd.
5.3. Het hoger beroep is ongegrond.
Proceskosten
6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door W.M.G. Visser, A. van Dongen en B.G. van Zadelhoff, in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is op 18 januari 2024 in het openbaar uitgesproken.
Metadata
Formeel belastingrecht