Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

In het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing dient het HvJ zich opnieuw te buigen over de voor de praktijk van belang zijnde vraag wanneer in het kader van de fiscale behandeling van bepaalde handelingen sprake is van één enkele prestatie dan wel van samengestelde prestaties. In dit laatste geval rijst tevens de vraag of deze prestaties moeten worden gekwalificeerd als ‘zelfstandige prestaties’, als ‘één enkele samengestelde prestatie’ dan wel als een ‘nevenprestatie bij de hoofdprestatie’.

In casu verkocht een Hongaarse onderneming diverse goederen aan niet in de Europese Unie ingezeten kopers met het oog op de uitvoer ervan naar een plaats buiten de Unie. Deze verkopen vonden plaats in haar winkel in Hongarije, in de nabijheid van de grens met Servië. Deze handelingen waren in beginsel vrijgesteld van btw als zijnde leveringen van goederen die door een niet-ingezeten afnemer worden verzonden of vervoerd naar een plaats buiten de Unie. Voornoemde onderneming heeft vervolgens aan de niet-ingezeten kopers de bedragen terugbetaald die zij hadden betaald als voorschot op de btw die zonder de betrokken vrijstelling verschuldigd zou zijn geweest. Voor de administratieve afhandeling van deze teruggaaf heeft de onderneming echter kosten ten belope van 15% van het gerestitueerde bedrag in rekening gebracht. Dit doet de vraag rijzen naar de fiscale behandeling van deze administratiekosten. Vormen activiteiten van administratieve aard een zelfstandige, belastbare prestatie of zijn het nevenprestaties, die het fiscale lot delen van de vrijgestelde hoofdprestatie, te weten de levering van voor uitvoer bestemde goederen? Of zijn ze vrijgesteld op basis van andere bepalingen?

De onderhavige zaak biedt het HvJ de mogelijkheid om de criteria voor de btw-behandeling van dergelijke handelingen te verduidelijken. Subsidiair rijzen verder nog vragen over de bescherming van het gewettigd vertrouwen in een situatie waarin de belastingdienst jarenlang btw-aangiften heeft gecontroleerd en geaccepteerd waarin dergelijke handelingen als vrijgesteld werden beschouwd, alsmede over de maatstaf van heffing die in casu moet worden gehanteerd en de wijze waarop de btw moet worden berekend.

A-G Kokott geeft het HvJ in overweging om de door de Szegedi Törvényszék gestelde prejudiciële vragen als volgt te beantwoorden:

Artikel 1, lid 2, en artikel 2, lid 1, onderdeel c, Btw-richtlijn moeten aldus worden uitgelegd dat de door de verkoper verrichte activiteiten in verband met de administratieve afhandeling van de teruggaaf van de btw die vooraf is betaald door niet in de Unie ingezeten kopers in het kader van handelingen die zijn vrijgesteld van de btw en die betrekking hebben op leveringen van goederen die vervolgens door deze kopers zijn uitgevoerd, geen specifieke dienst vormen die losstaat van deze leveringen. Bijgevolg zijn deze activiteiten niet belastbaar in de zin van deze richtlijn, aangezien zij slechts de implementatie van de vrijstelling behelzen en daaruit niet blijkt dat er een andere specifieke economische activiteit wordt uitgeoefend dan die betreffende de levering van goederen.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2020
Instantie
A-G HvJ
Datum instantie
19 december 2024
Rolnummer
C-427/23
ECLI
ECLI:EU:C:2024:1047
Auteur(s)
dr. B. Willemsen LLM
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2025/0009
Aflevering
7 januari 2025
Judoregnummer
JCDI:NFB6729
celex32006l0112&artikel=1,celex32006l0112&artikel=1,celex32006l0112&artikel=2,celex32006l0112&artikel=2

Naar de bovenkant van de pagina