Toepassing correctiebeleid ook al is inkomenscorrectie hoger dan € 1.000
undefined, 9 december 2020
Samenvatting
Aan X (belanghebbende) is een navorderingsaanslag IB/PVV 2015 opgelegd. In geschil is of het correctiebeleid van de Belastingdienst van toepassing is, of sprake is van een ambtelijk verzuim en of X recht heeft op de aftrek van extra uitgaven voor kleding en beddengoed en reiskosten.
Met betrekking tot de toepassing van het correctiebeleid van de Belastingdienst komt Hof Den Haag tot een andere afweging dan in eerste instantie Rechtbank Den Haag. Een redelijke uitleg van de regeling in onderdeel 4 van het beleid brengt volgens het Hof mee dat een navorderingsaanslag tot een bedrag van niet meer dan € 450 niet wordt opgelegd, ook al is de aangebrachte inkomenscorrectie hoger dan € 1.000. Nu vaststaat dat in dit geval geen sprake is van ‘kwade trouw of repeterende onjuistheden’, staat het correctiebeleid aan de navorderingsaanslag in de weg.
BRON
Uitspraak van 10 december 2020 in het geding tussen:
mevrouw X te Z, belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, de Inspecteur, op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 26 maart 2020, nr. SGR19/3904.
Overwegingen
1. Belanghebbende is over het jaar 2015 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.626, resulterend in € 427 aan te betalen belasting, en is bij beschikking € 19 aan belastingrente berekend. Aan de navordering ligt ten grondslag dat de door belanghebbende aangegeven en bij de regeling van de primitieve aanslag geaccepteerde aftrek van € 2.623 wegens specifieke zorgkosten ten onrechte is verleend. Bij gezamenlijke uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd. Omdat bij die uitspraak abusievelijk geen rekening is gehouden met het alsnog accepteren van een aftrekpost dieetkosten is bij beschikking de navorderingsaanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.989 en is de beschikking belastingrente aangepast en de belastingrente vastgesteld op € 10.
2. Tegen de uitspraak van de Inspecteur heeft belanghebbende beroep bij de Rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 47 is geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de aan belanghebbende te betalen proceskosten van € 525, de Inspecteur veroordeeld tot het aan belanghebbende betalen van een vergoeding van € 1.000 voor immateriële schade en de Inspecteur opgedragen het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
3. Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Een griffierecht van € 131 is geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft gereageerd bij aan de Inspecteur doorgezonden brief van 11 november 2020 met twee bijlagen.
4. De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad in Den Haag ter zitting van het Hof van 3 december 2020. Partijen zijn verschenen.
5. Het hier aan de orde zijnde beleid van de Belastingdienst "Correctiebeleid Versie 2.1", gedateerd 30 maart 2011, luidt:
6. De Rechtbank heeft overwogen:
7. In hoger beroep is in geschil, in zoverre net als voor de Rechtbank, of het correctiebeleid van de Belastingdienst van toepassing is, of sprake is van een ambtelijk verzuim en of belanghebbende recht heeft op de aftrek van extra uitgaven voor kleding en beddengoed en reiskosten. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding. Partijen zijn het eens, zo blijkt op de zitting, dat belanghebbende overeenkomstig de standaardregels een vergoeding van in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten met toepassing van gewichtsfactor 1 toekomt en een vergoeding van in hoger beroep gemaakte proceskosten met toepassing, voor zover belanghebbende met betrekking tot de materiële geschilpunten in het ongelijk wordt gesteld, van gewichtsfactor 0,5.
8. Met betrekking tot de toepassing van het in punt 5 aangehaalde correctiebeleid van de Belastingdienst komt het Hof tot een andere afweging dan de Rechtbank. Een redelijke uitleg van de regeling in onderdeel 4 van het beleid brengt, hoewel de betekenis van de woorden "€ 450 (c.q. € 1.000 inkomen)" niet direct, ook niet voor een gemiddelde belastingplichtige, is te begrijpen en nog daargelaten dat, anders dan de Inspecteur stelt, "c.q." niet "of" betekent, in elk geval mee, ook als de overige regelingen uit het beleid in de beschouwing worden betrokken, dat een navorderingsaanslag tot een bedrag van niet meer dan € 450 niet wordt opgelegd, ook al is de aangebrachte inkomenscorrectie hoger dan € 1.000. Nu vaststaat dat in dit geval geen sprake is van "kwade trouw of repeterende onjuistheden", staat het correctiebeleid aan de navorderingsaanslag in de weg.
9. Het gelijk is aan de zijde van belanghebbende. Haar overige stellingen hoeven geen behandeling.
10. Het hoger beroep is gegrond.
11. Het Hof ziet reden de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende. De kosten stelt het Hof, conform partijen op de zitting hebben bevestigd, vast op in totaal € 2.622 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar: 2 punten à € 261, en in beroep en hoger beroep: 4 punten à € 525, met toepassing van gewichtsfactor 1. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
12. De Inspecteur dient belanghebbende de griffierechten te vergoeden.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behalve de beslissingen over het griffierecht en over het aan belanghebbende vergoeden van immateriële schade,
- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,
- vernietigt de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente,
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2.622, en
- gelast de Inspecteur aan belanghebbende het griffierecht in hoger beroep van € 131 te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld door U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is op 10 december 2020 in het openbaar uitgesproken.