Direct naar content gaan

Samenvatting

Aan X (belanghebbende) is een naheffingsaanslag BPM opgelegd. X betoogt in beroep dat de verschuldigde BPM moet worden bepaald aan de hand van de herrekende bruto BPM van eerder ingevoerde gelijksoortige auto’s (de zogenoemde herleidingsmethode).

Rechtbank Gelderland verwerpt de herleidingsmethode van X. Uit het systeem van de Wet BPM (zie hierover HR 17 januari 2020, 18/03802, ECLI:NL:HR:2020:63, NLF 2020/0275, met noot van Bothof) volgt dat de BPM van een in te voeren gebruikte auto wordt berekend door de waardedaling van deze auto te berekenen met behulp van de handelsinkoopwaarde van soortgelijke, al in Nederland rondrijdende auto’s (de referentieauto’s). Vervolgens wordt met de verkregen handelsinkoopwaarde de voor de in te voeren auto verschuldigde BPM berekend. De (herrekende) bruto-BPM van referentieauto’s speelt in deze berekening geen enkele rol, aldus de Rechtbank.

Volgens de Rechtbank wil X in feite op basis van de daadwerkelijke restwaarde van een ander voertuig verder gaan rekenen om de verschuldigde BPM te bepalen van de auto die zij zelf invoert. Naar het oordeel van de Rechtbank is dit niet in overeenstemming met het wettelijke systeem van de BPM. Het beroep is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Autobelastingen
Belastingtijdvak
2019
Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum instantie
25 augustus 2022
Rolnummer
21/2570
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2022:5008
NLF-nummer
NLF 2023/0244
Aflevering
26 januari 2023
bwbr0005806&artikel=10,bwbr0005806&artikel=10

Naar de bovenkant van de pagina