Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) was in 2019 werkzaam voor bedrijf A en is daarvoor in Nederland komen wonen. Ten aanzien van deze tewerkstelling komt X in aanmerking voor toepassing van de 30%-regeling voor de periode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2023.

X heeft tot 31 mei 2019 looninkomsten genoten bij A. Vanaf die datum is hij met onbetaald verlof gegaan. X is in Nederland ingeschreven gebleven en heeft zelf in zijn levensonderhoud voorzien. In december 2020 is X een arbeidsovereenkomst aangegaan met werkgever B met ingang van 2 januari 2021.

Op 20 januari 2021 heeft de Inspecteur een verzoek om voortzetting van de 30%-regeling ontvangen van X en zijn werkgever, gevolgd door een tweede, aangepast verzoek op 26 februari 2021. De verzoeken zijn afgewezen.

X heeft tevergeefs beroep en hoger beroep ingesteld.

Hij is bij aanvang van de tewerkstelling bij B op 2 januari 2021 niet als ingekomen werknemer in de zin van artikel 10e, lid 2, onderdeel b, Uitv.besl. LB 1965 te beschouwen. Hof Den Bosch acht aannemelijk dat X vanaf 30 september 2018 tot de datum van de ondertekening van de verzoeken in Nederland woonachtig was.

Voor zover X zich op het standpunt stelt dat hij heeft verzocht om voortzetting van de 30%-regeling, zoals bedoeld in artikel 10ed Uitv.besl. LB 1965, heeft te gelden dat de daarin vermelde termijn van drie maanden ruim is overschreden.

Metadata

Rubriek(en)
Loonbelasting
Belastingtijdvak
2019-2023
Instantie
Hof Den Bosch
Datum instantie
2 oktober 2024
Rolnummer
23/367
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2024:3073
NLF-nummer
NLF 2025/0336
Aflevering
11 februari 2025
bwbr0002489&artikel=10e&lid=2,bwbr0002489&artikel=10e&lid=2,bwbr0002489&artikel=10ed,bwbr0002489&artikel=10ed

Naar de bovenkant van de pagina